Hoe ziet de kaart van Noord-Nederland eruit door de ogen van een dier? Vergeet de mensenkaart en kijk met specialisten mee naar een ander Nederland. Theunis Piersma, hoogleraar trekvogelecologie aan de RUG en waddenonderzoeker bij het NIOZ over de wereld van de fuut.

De ultieme watervogel, dat kun je de fuut gerust noemen. Waar aalscholvers na een duik de kant op moeten om hun veren te drogen, en waar eenden, vooral als het koud is, droge voeten verkiezen boven natte, komen futen nooit en te nimmer op het land. Of je zou het vochtige nest van rottende waterplanten, waarop ze hun drie tot zes witte eieren bebroeden, als zodanig moeten bestempelen. 

Een fuut in de stadsgracht maakt indruk door de scherpe belijning van kop en dolksnavel, en die prachtige bruinrode kuif en bakkebaarden natuurlijk. We krijgen er meestal niet veel van te zien, maar het futenlichaam als geheel vormt een echte torpedo. Aan buikzijde bedekt door een gladde pels van dicht opeen staande korte zilverkleurige veren, met aan de achterzijde twee krachtige poten met gelobde tenen voor de aandrijving, kunnen futen zich als ware duikboten snel en onopvallend diep onder water laten zakken. Dat doen ze door lucht tussen hun lange flankveren uit te knijpen. Waar duikeenden ‘sprongetjes’ moeten maken om aan een duik te beginnen, zijn futen de ware meesters van een onderwaterverdwijntruc. Zonder rimpeling! Afgezien van hun torpedovorm, en hun verenkleed met de eigenschappen van een waterafstotende pels, zijn futen door hun verwantschap en gedrag heel anders dan andere vogels. Het blijft verbazen dat uit ieder evolutionair onderzoek weer blijkt dat futen nog het nauwst verwant zijn met flamingo’s! 

Ook hun stereotiepe baltsritueel maakt futen speciaal. Dat ritueel is voor een ieder goed te bekijken omdat het zich in het voorjaar overal in grachten, kanalen en langs meeroevers afspeelt. Futenmannen zijn iets groter dan futenvrouwen. Ze hebben wat langere kuiven en bakkebaarden, maar je moet goed kijken om dat te kunnen zien. De balts begint met het simultaan duiken van man en vrouw in tegenovergestelde richtingen. Ze zwemmen dan onder water weer naar elkaar toe om tegelijkertijd boven water uit komen en vervolgens secondes lang, al watertrappelend, frontaal tegen elkaar aan te ‘staan’ met gestrekte nekken en opgeheven hoofden. Intussen schudden ze beide met hun horizontaal gehouden snavels; als de één naar links beweegt, gaat de ander naar rechts. Om het visuele effect nog wat te vergroten verzamelen futen tijdens de duik soms een bosje waterplanten die tijdens dat gesynchroniseerde kopschudden uit hun snavels hangt.

In grachten en vaarten bakenen futen duidelijke broedterritoria af. Langs visrijk open water waar alleen in een brede rietzoom de drijvende nesten tegen golven worden beschut, broeden futen soms in losse kolonies van wel tientallen nesten bij elkaar. Op die natte nesten moeten ze trouwens ook paren. Waar eenden in het bezit zijn van een heuse ‘penis’ waarmee ze op en in het water kunnen paren, moeten futen het zonder doen. Paren is echt hun enige ‘droge’ activiteit.

Futen eten vis in allerlei soorten en maten. Ze zoeken tussen waterplanten en langs bodems op het oog hun prooien, die ze met een dolkstoot van hun lange nek vangen. Futen zijn ook in staat om op het open water van het IJsselmeer en de Waddenzee succesvol te vissen. Vanwege dat oogjagen duiken futen eerst de diepte in, om vervolgens de bodemvermijdende vissen zoals spieringen van onder af, tegen het oplichtende wateroppervlak, te detecteren en te vangen. Om allerlei redenen komen spieringen in het IJsselmeer vooral tijdens schemerperiodes naar het wateroppervlak toe. Dat noodzaakt futen om net voor zonsondergang en net na zonsopkomst te foerageren, wat weer verklaart waarom je op het buitenwater futen meestal ziet rusten. Ze drijven dan als luchtkussentjes in hun karakteristieke houding, met opgevouwen nek en dolksnavel naar voren. Voorzover bekend zijn futen de enige vogels die tijdens het slapen hun snavel niet achterwaarts op hun rug leggen. 

Na afloop van een lang broedseizoen dat wel tot in augustus kan duren, gaan futen naar het open water om in grote groepen hun verenkleed te vervangen. Vanuit het binnenwater bereiken ze die plaatsen ’s nachts, want met hun kleine vleugels en rappe vleugelslag zijn futen weliswaar snelle, maar zeker geen behendige vliegers. Alleen ’s nachts durven ze de veiligheid van het water te verlaten. Futen trekken niet verder dan de kustwateren van Nederland, België en Noord-Frankrijk. Afhankelijk van vorst en ijsgang zoeken ze in de nawinter de grachten en vaarten en het binnenwater al weer op. Ruim viswater en een rietzoom of laag hangende wilgentak (voor een nest) is alles wat een futenpaar nodig heeft.

Legenda

groen: wateren waar futen zowel kunnen broeden als vissen

geel: open wateren waar futen zich tijdens de rui en de winter terugtrekken

rood: wat aan deze kaart ontbreekt zijn rode – gevaarlijke – plekken, omdat futen grote vogels zijn die op het water alleen van mensen wat hebben te duchten)