Het klinkt logisch: bij ingrepen in het landschap houd je rekening met de ruimtelijke identiteit van de plek. Maar hoe doe je dat? Een boek van de adviesorganisatie voor ruimtelijke kwaliteit Libau biedt uitkomst.

‘Kweldervlakten’, ‘dijkdorpen’, ‘houtwallen’, ‘beekdalen’, ‘zandruggen’, ‘pingoruïnes’, ‘groene linten’. Het Inspiratieboek, kleinschalige ingrepen in het Groninger landschap, is gelardeerd met dit soort woorden. Alles met de oprechte bedoeling om de lezer met andere ogen te laten kijken naar het gebied en dorp waarin hij leeft.

De schrijvers, Arnoud Garrelts en Tim Willems Kruize, werken beide bij Stichting Libau, adviesorganisatie voor ruimtelijke kwaliteit in Groningen en Drenthe. De opdrachtgever was de provincie Groningen. De doelgroep: mensen die ‘kleinschalige ingrepen’ in het landschap doen. Denk aan particulieren die een paardenbak willen plaatsen. Aan waterschappen die aan een watergang werken. Of aan gemeenteambtenaren die een nieuwe parkeerplaats willen bouwen.

Stuk voor stuk zijn dit bescheiden aanpassingen aan het Groninger landschap, maar opgeteld kunnen ze een stempel op de leefomgeving drukken. Met gemeenteambtenaren hebben Garrelts en Willems Kruize gebrainstormd over de meest voorkomende en opvallende kleine ingrepen. Met het inspiratieboek dat nu op tafel ligt, willen ze niet commanderen en voorschrijven hoe en wat te doen, maar ‘verleiden en op ideeën brengen met eenvoudige spelregels en concrete voorbeelden’, zegt Garrelts. Het boek is opgezet als een stappenplan dat de lezer door een denkproces loodst.

‘Tien jaar geleden had een boek als dit niet gekund’, stelt Willems Kruize. ‘Het past bij deze tijd, waarin burgers veel meer dan vroeger mogen omdat de overheid aan het loslaten is. Tien jaar geleden ging het top down, nu ligt het initiatief bij andere partijen. Maar wat zijn de effecten daarvan op de ruimtelijke kwaliteiten van een gebied? We willen hiermee inspireren en een koers uitzetten.’ 

‘Ik heb zelf niet zo superlang geleden weleens grote ontwerpen voor woonwijken gemaakt. Als je als stedenbouwer zo’n plan dan van bovenaf bekeek, was alles bedacht, tot aan de plek waar op een esthetisch verantwoorde manier de afvalcontainer kon staan. Toen vond ik dat volstrekt normaal, maar eigenlijk was dat van een enorme betutteling. Toch zou ik het zonde vinden als we nu ineens zeggen: jongens, laat maar zitten die ruimtelijke kwaliteit. Het levert ons ontzettend veel op om daar samen over na te blijven denken. Dat is óók welvaart.’

Neem een paardenbak, zegt Garrelts. ‘Het is begrijpelijk dat je daar verlichtingsarmatuur bij neerzet, maar de keuze die je daarin maakt kan een effect hebben op meer dan alleen de paardenbak.’ Dus schrijft hij met Kruize in het inspiratieboek: gebruik verschillende gerichte lampen in plaats van één felle lichtbron. En: gebruik voor het omheinende hek het liefst donker hout, vul de bak met donker zand en leg de paardenbak niet direct aan de weg. Alles om rust in het beeld te bewaren en opdringerigheid te voorkomen.

Een ander voorbeeld: mestbassins. Willems Kruize: ‘Wat je soms ziet, is dat die dicht op wegen gesitueerd zijn waar veel mensen overheen rijden of fietsen. Dat drukt toch zijn stempel op het landschap en op de kwaliteit van zo’n lijn. Bovendien blijft het vaak niet bij één bassin. Soms moet je tussen die mestbassins door rijden. Dat vind ik jammer. Het is interessant om mensen erover na te laten denken hoe ze daarmee het landschap beïnvloeden.’

Het terugkerende adagium is: denk verder dan de pure functionaliteit van wat je aanlegt. Gebruik (beuken)hagen of grasbegroeide taluds om mestbassins aan het zicht te onttrekken. Plaats kleine windturbines bij voorkeur bij elkaar in de buurt, op het zij- of achtererf. En ‘verzacht’ parkeerplaatsen met groenbeplanting.

Bij sommige keuzes loont het, zeggen de auteurs, om even stil te staan en een blik om je heen te werpen. In welk gebied woon ik? In het Wierdenland en Waddenkustgebied met zijn grootschalige open kweldervlaktes en parallelle dijken? In het esdorpen- en heideontginningslandschap in Westerwolde? In de weidse streek van het Centrale Woldgebied, met zijn kom-, wierde- en dijkdorpen?

Willems Kruize: ‘De  Marne bijvoorbeeld is een ruimtelijk eenvoudig gebied: je hebt van oost naar west kwelderwallen waar de dorpen op liggen en de beplanting op staat. Daartussen liggen de lege kweldervlaktes. Je moet even weten hoe dat gebied ontstaan is, en dan besef je: hé, ik heb hem, zó zit het in elkaar. Vervolgens wordt dat een sturend principe, bijvoorbeeld voor een gemeenteambtenaar die moet nadenken of er wel of niet bomen langs een weg moeten komen. Het antwoord zou in dat geval kunnen zijn: geen bomen. Want soms moet je een plek openhouden om de oorspronkelijke structuur van de kwelderwallen en kweldervlaktes  afleesbaar te houden. Kijk, je mág alles doen. Dit is geen dictaat. Maar we willen mensen bewustmaken van landschappelijke verschillen.’

Garrelts en Willems Kruize raden aan om historische kaarten en foto’s te bekijken. Een blik op archiefmateriaal kan begeesterend werken en keuzes vereenvoudigen. ‘Je realiseert je soms niet wat voor kwaliteiten er in een gebied of dorp zijn’, zegt de laatste, ‘en ieder keer vind ik het een avonturenboek dat je openslaat. Ik doe altijd ontdekkingen, dat houdt niet op. Warffum is het eerste dat mij nu even te binnen schiet. Een tijdje geleden zijn daar de kades in de historische havenkom hersteld, maar dan op een historiserende wijze. Als je bij zo’n oude haven komt, moet je eens goed kijken naar de kademuur. Als je daar van die gietijzeren, in de regel zwarte verticale staanders ziet, dan zitten daar vaak ronde gemetselde muurtjes tussen; dat zijn dus de kubbestijlen en de wulfsmuren. Die zijn in de haven van Warffum hersteld. Maar toen later een weg verderop aan die trekvaart verzakte, vroeg de gemeente ons hoe ze met die verzakking moest omgaan. Wij hebben ontdekt dat de haven van Warffum vroeger groter was en dat op die plek ook een echte kade was gemetseld. Die kennis kleurde ons advies. Je kunt die kade op tien manieren herstellen, maar als je weet wat de historie is, vallen drie of vier daarvan direct af.’

‘Er schiet mij ook een voorbeeld te binnen’, vult  Garrelts aan. ‘Was het niet laatst in Oldekerk? Daar staat aan de Kroonsfelderweg achter bebouwing verscholen een oude klokkenstoel van het oorspronkelijke dorp Oldekerk.’ ‘Een klokkenstoel is een relict van een oude klokkentoren’, legt Willems Kruize uit. ‘Die klokkentoren is weg, maar mensen hebben nog wel een klok opgehangen in een houten frame.’ Waarna Garrelts vervolgt: ‘Op de naastgelegen kavel wil een particulier graag een grotere woning bouwen ter vervanging van de bestaande. De gemeente vroeg ons of dit ruimtelijk kan. Ten tijde van de ontginning van het veen is Oldekerk verschoven naar zijn huidige plek en is de klokkenstoel door groen en bebouwing aan het zicht onttrokken. Maar op basis van oud kaartmateriaal konden wij een motivatie opbouwen voor een positie van die nieuwe woning in de historische rooilijn, die de klokkenstoel weer beter beleefbaar en herkenbaar maakt.’

Is dit niet een typisch Nederlands fenomeen, een boek als dit dat zo nauwgezet kijkt naar de inrichting van de leefomgeving: van oeverbeplanting tot transformatorhuisjes, van zitplekken tot eenzijdige bomenrijen langs wegen, van schuilhutten voor paarden tot uitkijkpunten? ‘Dat is een goeie’, zegt Willems Kruize. Garrelts: ‘Ik denk het wel. Wij houden enorm van ordenen, wij Nederlanders.’

Het Inspiratieboek verscheen vlak voor de zomer in een oplage van honderdvijftig exemplaren en is in te zien in de Groningse gemeentehuizen. Ook Landschapsbeheer Groningen en Groninger Landschap hebben het. Bovendien is het te downloaden van de websites van Libau en de provincie Groningen.