Historisch besef is in Hoogeveen ver te zoeken. Tot groot verdriet van Die Luyden van ’t Hooge Veene. De levendegeschiedenisgroep heeft een missie: ‘Als je je geschiedenis verkeerd vertelt, is je identiteit vals’.

Er was een applaus opgegaan in de groep, zei Alie de Vries-Kroezen vooraf. Zo vaak is er geen aandacht voor hun levendegeschiedenisgroep, voor de geschiedenis van Hoogeveen. Ook in Hoogeveen zelf gaan ze slordig met hun erfgoed om. Museum De 5000 Morgen ging dicht omdat er geen geld voor was. Het ene na het andere beeldbepalende pand wordt omvergetrokken om plaats te maken voor gebouwen die allemaal op accountantskantoren lijken. Misschien wordt er binnen berekend wat de kostenbesparing heeft opgeleverd. Terwijl Hoogeveen een rijke geschiedenis heeft. Het moet een combinatie zijn van bescheidenheid en een zekere onhandigheid in de marketing dat daar niet meer van bekend is. Onverschilligheid ook, desinformatie. Bij Hoogeveen denken mensen aan plaggenhutten, zompig veen, armoe. Maar het was in de vorige eeuwen een levendige plek, met handel en bedrijvigheid. Er is veel over te vertellen. Niet minder dan over een andere plaats met een geschiedenis van bijna vierhonderd jaar. In de middag van 5 mei, Bevrijdingsdag, zitten Die Luyden van ’t Hooge Veene in een zijvertrek van cafe-restaurant het Schippershuus, in vol ornaat. Er zijn meer Luyden dan verwacht, acht stuks. Ze dragen bonte historische kleding. Hoeden, mutsen, hoofdkappen. Pofbroeken, mantels, schorten, rokken en onderrokken, vele lagen over elkaar. Ze hebben allemaal een rol in een fictief, maar realistisch historisch verhaal. Het had zo kunnen gebeuren.

De meeste re-enactmentgroepen re-enacten een veldslag of iets anders krijgskundigs. Geschiedenis gaat meestal over de wapenfeiten, oorlogen, machtswisselingen, gebeurtenissen waar de meeste mensen part noch deel aan hebben. Hoogeveen heeft niet zoveel van die wapenfeiten. Er waren wel Hoogeveners, vanaf de stichting van de veenkolonie door Leidse investeerders in 1636. De Luyden gaan terug naar het begin, 1650-1680, naar hoe hun voorgangers woonden, werkten, ruzie- en plezier maakten, wat ze aten, dronken, droegen. Vooraanstaand Hoogevener, zowel nu als in personage, is Albert Metselaar/ Lucas Steenbergen: marineblauw gezagsdragersjasje, kantkraag, hoed met veer, imposante baard, ook in de tegenwoordige tijd. Dat alles op en om een imposante kerel. Lucas Steenbergen is schulte (schout) van Zuidwolde en Hoogeveen. Albert Metselaar is publicist, dichter en historicus. Hij schrijft over historisch Hoogeveen in de Hoogeveensche Courant, ’t olde wief of Pet zien kraante, van toen die nog door drukkerij Pet aan de Hoofdstraat werd gedrukt.

Hij telt af op de vingers van zijn hand. De schulte van Hoogeveen was verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur en het handhaven van de vrede, hij functioneerde als notaris, sprak recht, hij inde belastingen, zegt Metselaar, en vervolgt, overschakelend op zijn andere hand: burgemeester, politieman, officier van justitie en veilingmeester. Hij draagt een vervaarlijk schietwapen. ‘Dreigen is voldoende’, zegt hij. Het is voorstelbaar dat Steenbergen af en toe gebruikmaakte van de diensten van Merrighje Jans van de Swarte van Swol. De boog kon niet altijd gespannen staan, ook toen al niet. Merrighje had wat meisjes aan het werk in een van de kamers in de herberg. Ze werden bezocht door turfschippers, ver van huis, maar in hun sas, door de hoge heren uit Holland en die van het Huis van Echten. Het gezag kneep een oogje toe, maar niet voor niets.

‘ Geschiedenis gaat over identiteit.
Kennis ervan maakt je bewust
waar je vandaan komt’

Merrighje (‘Ze noemden mijn vader de Zwarte. Ik weet niet waarom.’) is geboren in 1621. Haar vertolkster, Marga Zwiggelaar, is een van de oprichtsters van de groep. ‘Wij bent begunt as warkgroep van ut museum’, zegt ze in het Hoogeveens, een dialect dat, als weinig andere dingen in Hoogeveen, in de loop der jaren vrijwel hetzelfde is gebleven. Een deel van de museumcollectie wordt nu getoond in de bibliotheek van Hoogeveen. Albert Metselaar drinkt een Kwak. Speciaalbier. Het is enige jaren over datum, zegt hij, het etiket lezend, maar het smaakt nog prima. Naast hem Gebke Krikken (‘het hele werkwoord’), alias Gerbrigje Cornelis, vrouw van een vervener (tien bonken veen, drie kinderen), een schippersvrouw, een vroedvrouw, een wasvrouw en een molenaar. Bert Pekel is aspirant-lid van de groep. Hij hoopt op termijn toe te treden als veemeester Hilbertus. Hier, op deze plek, is het begonnen. In 1633 gaf de Compagnie van de 5000 Morgen opdracht tot de bouw van een rentmeesterswoning, nu het Schippershuus. Van hieruit, op de hoek van de Hoofdstraat en de Schutstraat, begon de kolonisatie. Op een getekend plattegrondje van Hoogeveen in de stichtingsdagen staan twee rechte, elkaar kruisende vaarten met huisjes langszij, winkeltjes, wevers, schoenmakers, een molen en enkele kerkjes. In 1948 werd de Hoofdstraat gedempt. Begin jaren zeventig volgden de Alteveerstraat, de Schutstraat, Het Haagje. Er gaan nu moderne Hoogeveners overheen, langs de Nettorama, Chinees-Indisch restaurant Lotus, Gerans Jeans & Fashion, dat er ook al weer sinds jaar en dag zit. Verderop in de Hoofdstraat werd in 1995 de Cascade opgeleverd, een ‘meanderende wateras’ die moet herinneren aan het ongedempte verleden.

Geschiedenis gaat over identiteit, zegt Albert Metselaar. Kennis ervan maakt je bewust waar je vandaan komt. ‘Dat is wie jij bent.’ Het begrip ‘identiteit’ is in de mode. Het is niet iets wat je kunt opzoeken op Wikipedia, het kan veranderen en is onderwerp van debat. ‘Als je je geschiedenis verkeerd vertelt, is je identiteit vals, gebaseerd op verkeerde gronden, verkeerde aannames over wie je bent.’Plaggenhutten kwamen in Hoogeveen amper voor, zegt Marga Zwiggelaar. Zeker niet in de zeventiende eeuw. ‘Iedereen denkt dat het hier superarm was, maar in Europa leefde toen 80 procent van het volk onder de armoedegrens. In Hoogeveen 50 procent.’

Foute geschiedenis: Hoogeveen is in 1625 gesticht door Roelof van Echten. Klopt niet. Of de gedachte dat de plaatsnaam komt van het hoogveengebied hier. Nee: van het buurtschap Hoogeveen bij Leiden. Door dit soort misverstanden wordt het gemakkelijker om een mooie oude school, het Menso Alting College, te slopen, die te vervangen door karakterloze nieuwbouw en die het Roelof van Echten College te noemen. Ze vergaderen een keer per maand. Marga kookt bij gelegenheid zeventiende- eeuws. Ze gaan naar markten en evenementen, waar ze rondlopen in kledij, koken op houtvuur. Ze zijn bij re-enactment-dingen, de Slag om Grolle (Groenlo), geschiedenisfestivals in Hattem en Zwartsluis. Dan doen ze zoals toen, praten ze zoals toen. Als mensen hen aanspreken, moeten die zoveel mogelijk praten met een zeventiende-eeuwse Hoogevener. Ze doen onderzoek in het Drents Archief in Assen. In de archieven van de Etstoel, tot 1791 het hoogste Drentse rechtscollege. Van de Goorsprake, de voorganger ervan. Je komt er fijne rechtsruzies tegen, omdat iemand ‘schavuit’ genoemd was bijvoorbeeld, een onbestaanbare grofheid. Mooie inkijkjes in hoe de zeventiende-eeuwer dacht. Het was eigen volk eerst. Als je er geen familie en geen grond had, had je niets te zoeken in Hoogeveen. We lopen over de Schutstraat, klompen op de klinkers. In het steegje achter ’t Schippershuus weet Marga Zwiggelaar iets ouds, een authentiek stukje Hoogeveen. Achter elkaar aan, tot een binnenplaatsje achter Van den Berg Hair & Beauty. Het is een mooi gezicht: de bontgekleurde Luy tussen de afvalcontainers en geparkeerde fietsen. De achtergevel van de kapperszaak ziet er inderdaad oud uit, met zeventiende-eeuwse elementen. We kijken ernaar en lopen weer naar de straat, de realiteit in van hedendaags Hoogeveen.