Stond de wind de goede kant op, dan ritsten we bij het uitfietsen van het dorp onze jassen open, grepen we de uiteinden vast en gooiden we ze open als vliegers. Voeten op de stang, breed maken en kilometerpaaltjes tellen. In stilte gleden we langs de wadkant van Vlieland de camping op. De wind hoorde je niet wanneer je dezelfde kant op reisde.
Leegte. Zo voelde het eiland toen ik er als kind iedere zomer kwam. Leegte als in het weekend de militaire oefeningen stopten, we de Vliehors op wandelden en ons alleen door zand omringd waanden. Leegte als we aan de noordkant het duin op klommen en op zee slechts een tweetal schepen vaarden. Leegte als de wind dezelfde kant op ging en je aan de andere kant van het wad Harlingen zag liggen.
Vorig jaar sprak ik in Noorderbreedte met Harpo ‘t Hart van de Ambassade van de Noordzee. Hij vertelde me dat de zee vaak wordt gezien als een kale ruimte waar van alles nog mogelijk is. ‘Een koloniale gedachte.’ Misschien komt het wel door de vele natuurdocumentaires die slechts bubbels en gedempte golven laten horen als de camera’s kopje-onder gaan. De eerste film die de onderwaterwereld aan een groot publiek toonde, heet niet voor niets Le monde du silence (De wereld der stilte).
Door die denkfout dient de zee volgens ‘t Hart geregeld als uitwijkmogelijkheid voor politieke kwesties die op land niet verder komen. Schiphol op zee, windparken, kunstmatige eilanden voor waterstofproductie: aan de capaciteit van de Noordzee lijkt geen limiet te zitten. Is er krapte op land, dan is er in de Noordzee ruimte om het conflict te doen verdampen.
Maar de Noordzee zit voller dan we denken. Het onderwaterleven gaat het volgens onderzoeksbureau Deltares mogelijk lastig krijgen door de aantasting van de waterkwaliteit en wind- en golfstromen door windenergie op zee. En Rijkswaterstaat is op het moment druk aan het meten wat al dat bouwen, heien en varen aan geluidsoverlast oplevert voor het onderwaterleven. Betekent dit dat we geen windparken moeten bouwen? Absoluut niet, maar het vergt wel een bepaalde aftastendheid en onderzoek naar mogelijke alternatieven voor wanneer blijkt dat een ingeslagen route niet gaat.
Zo gezien is het waddengebied evengoed een volgepakt stuk Nederland. De leegte wordt misschien slechts door vakantiegangers ervaren. Naast alle vogels en het onderwaterleven, is het het terrein van meerdere ministeries, een handvol terreinbeheerders, visserijcoöperaties, een trilaterale samenwerking en een hele voetbalcompetitie aan wetenschappers. Je treft er antropologen, ecologen, economen en meteorologen. Voor iedere centimeter Waddenzee liggen er ergens in een bureaulade twee A4’tjes beleids- of onderzoeksrapportage.
Toen ik vorig jaar door Noorderbreedte gevraagd werd een jaar lang de waddenzeecorrespondent van Noorderbreedte te zijn, nam ik me daarom voor die overvolle lap Nederland in kaart te brengen. ‘Van wie is de Waddenzee?’ zou de vraag worden. Met al die drukte is het onvermijdelijk dat er in de toekomst activiteiten uit het gebied verdwijnen. Hoe zorgen we dat het gesprek daarover op gang blijft en dat minder zichtbare wadbewoners niet stilaan verdwijnen?
Een paar weken later fietste ik naar het kantoor van Noorderbreedte, windstil, en besefte ik me dat ik de vraag verkeerd stelde. ‘Van wie is de Waddenzee?’ Alsof de zee van iemand kán zijn en we net als op het Nederlandse vasteland de ruimte kunnen bezitten, verkavelen en verdelen. Daar is het al een illusie. Denk aan de stikstofproblematiek: je kunt de grond wel opdelen, maar de lucht erboven en de wind trekken zich daar niets van aan. Uiteindelijk krijgen we altijd met elkaar te maken.
Dé Waddenzee, althans als iets dat je makkelijk kunt opdelen en bezitten, bestaat dan ook niet. In de filosofie bestaat er het bekende voorbeeld van een man die een rondleiding krijgt op een universiteit. De vrouw van de universiteit laat hem de bibliotheek en de collegezalen zien. Hij ruikt het gras, telt de opengeslagen laptops en bladert door de studiehandleidingen. Maar aan het einde van de rondleiding kijkt hij verward in de richting van zijn gids. ‘En waar is de universiteit?’
De fout die de man maakt, is om naast alle onderdelen en hun relaties ook nog zoiets als ‘de universiteit’ te willen zien. Die fout is net zo gemakkelijk gemaakt bij de Waddenzee. Maar vraag een jonge schol wat-ie van de Waddenzee vindt en zij zal je glazig aankijken en zeggen: ‘Wat bedoel je, zee?’ Voor een schol is er geen zee. Er zijn krabbetjes, borstelwormen en garnalen, er is een bodem om je in te graven en een stroming om je aan over te geven.
Dat geldt voor alle zeebewoners, mens en niet-mens. Niemand leeft in de Waddenzee, je leeft van al dat andere leven dat er ook is. Zonder kleine zeebeestjes zou de zee voor het scholletje onleefbaar zijn. De Waddenzee is voor haar te bewonen, niet omdat die dat op wonderbaarlijke wijze is, maar door de aanwezigheid van al dat andere leven.
De zee is daarom zoveel meer dan een bak water, het is ook de hele verzameling manieren waarop haar bewoners afhankelijk van elkaar zijn. Die afhankelijksrelaties trekken zich niets aan van domeinen en landsgrenzen. De visser is afhankelijk van de garnaal, de vrachtwagenchauffeur van de visser, en de pelsters in Marokko daar weer van. Toekomstige generaties vissers zijn afhankelijk van een duurzame vangst nu. En de Nederlandse Vogelbescherming bemoeit zich momenteel met de bouw van een nieuw vliegveld in de Portugese delta van de Taag, omdat belangrijke wadvogels zoals de bonte strandloper er afhankelijk van zijn tijdens de trektijd.
Als ik de Waddenzee in kaart wil brengen, moet ik me dus niet afvragen van wie ze is. De Waddenzee kenmerkt zich niet door eigenaarschap, maar door afhankelijkheden. Het komende jaar stort ik me daarom op de vraag ‘Wie is ván de Waddenzee?’ Wie is afhankelijk van wie? Waar brengen deze afhankelijkheden mij? Ik hoef het dan met de wadbewoners niet te hebben over territorium, een al gevaarlijk thema in tijden van opbloeiend nationalisme, maar wel over welke andere wadbewoners ze nodig hebben om te kunnen bestaan. Ik kan op zoek naar coalities.
Vier thema’s lijken me wat dat betreft interessant. Voor het eerste blad in maart duik ik in de kleinschalige visserij. Problemen op het water, zoals dalende visstanden of de inpassing van een groeiende energievraag, worden opgelost in grote bestuurlijke afspraken, gedeeltelijk op Europees niveau. Een groep kleinschalige kustvissers kan daardoor steeds slechter meekomen, terwijl ze voor de kustgebieden belangrijk zijn. Kan visserijbeleid hiervoor gevoelig gemaakt worden?
Een tweede thema is het toerisme. De eilanden hebben een interessante dynamiek: de werkgelegenheid is er groter dan de werkende bevolking. Dat heeft alles te maken met het jonge personeel dat voor het toerisme de boot neemt. Naast de vogeltrek is er dus ook een seizoensgebonden werkertrek op de waddeneiland. Op de Nederlandse eilanden staat het tijdelijke personeel naast de eilandgangers een fiets uit te zoeken bij de fietsenboer, maar op het Duitse eiland Sylt manoeuvreren ze zich tussen Porsches en Audi’s door naar werk. Is Sylt ons voorland, en gentrificeert het toerisme ook op de Nederlandse waddeneilanden? Wat betekent dit voor de jongere seizoensbevolking? Of loopt het allemaal zo’n vaart niet?
Dan de energievraag. Dat niet alleen fossiele energieactiviteiten tot conflict kunnen leiden, zien we op het moment van schrijven met de discussie rond de aanlanding van een nieuwe kabel in de Eemshaven. De aanbouw van nieuwe windmolenparken op de zuidelijke Noordzee vraagt om verbindingen met het vasteland. Netbeheerder TenneT stuurt op een kabel door de Waddenzee die aankomt in het westelijke deel van de Eemshaven, terwijl een variant in het oostelijke deel volgens betrokken overheden beter rekening zou houden met natuur en landbouw. Die optie is duurder, en vergunningstechnisch moeilijk. Natuur- en visserijorganisaties doen hun best om het plan tegen te houden. Kan de grote energievraag op de zeeën goed ingepast worden of zijn er limieten aan de hoeveelheid windmolens op zee?
Tot slot het landschap rond de kust. De Waddenzee dijt uit. Ergens deze eeuw verwachten wetenschappers een kantelpunt, waarna de sedimentatie de zeespiegelstijging niet meer bij kan houden. Zonder aanpassingen zou dat het verdwijnen van een belangrijke motor voor de waddenzee in haar huidige staat betekenen: het voortdurende opslibben. Slibplaten en kwelders langs de kust verdrinken en verdwijnen mogelijk, we raken een belangrijke waterkerende functie kwijt. De vraag is of, en wat we eraan kunnen doen. Moet het sediment ruimte krijgen door de dijken op te geven? Zijn er andere manieren van samenleven met de zee?