Het platteland is gevarieerder en de kloof met de stad minder eenduidig dan ons vaak wordt voorgespiegeld. Volgens Martijn van der Heide, bijzonder hoogleraar Natuurinclusieve Plattelandsontwikkeling aan de Rijksuniversiteit Groningen, is een nieuw verhaal voor het platteland desondanks noodzakelijk.

Nederland is van oudsher een pluralistisch land, met veel verschillende bevolkingsgroepen, belangen en religies. Deze verscheidenheid geldt vaak als wezenskenmerk van onze cultuur.
Het cliché wil dat dit pluralisme aanpassing aan veranderende omstandigheden mogelijk maakte. Volgens historicus James Kennedy schuilt daarin echter evenveel waarheid als onwaarheid. ‘Revolutie, rebellie en rellen waren allemaal indicaties dat er bevolkingsgroepen waren die zich onvoldoende vertegenwoordigd voelden of vonden dat hun belangen niet werden behartigd’, schrijft hij in Een beknopte geschiedenis van Nederland. Het boerenprotest is de meest recente uiting van deze onrust, veroorzaakt door verschillen in de Nederlandse samenleving. Dat is althans kort samengevat de analyse die stikstofbemiddelaar Johan Remkes geeft in zijn rapport Wat wel kan. Daarin schrijft hij dat een groot deel van de plattelanders zich zwaar tekortgedaan voelt door de groeiende afstand tussen Randstad en landelijk gebied én tussen stad en platteland.

Kloof

Sinds het rapport hebben Nederlandse opiniemakers en experts zich in groten getale gestort op de ‘stad-platteland-kloof’. Bestaat die nou werkelijk, of is de kloof vooral een stijlfiguur dat (ex-)politici gebruiken om stereotypen mee te versterken? Is er echt zo’n onoverbrugbare scheidslijn tussen bakfiets en trekker?
Voor een antwoord op deze vraag wijzen wetenschappers op de economische, sociologische en culturele verschillen tussen stad en platteland. Ze geven aan dat de bereikbaarheid en de voorzieningen op het platteland anders zijn dan in de stad en dat – vanzelfsprekend – beide groepen er andere opvattingen op na houden.

Maar daarmee is er nog geen wig gedreven tussen stad en platteland. Sterker nog, stad en platteland hebben nog nooit zo op elkaar geleken als nu, aldus de Groningse cultureel geograaf Koen Salemink op de website van BNN/VARA. Nederland is een klein land, met korte afstanden. In welke winderige uithoek je ook bent, binnen een half uur zit je in een grotere plaats met alle voorzieningen en werkgelegenheid.

Tel daar nog eens bij op dat de tegenstellingen in andere landen veel groter zijn (en het vertrouwen tussen mensen onderling en in de overheid een stuk lager ligt) en je snapt de verzuchting van Philip Dröge in Trouw. ‘Kloof is de meest gemakzuchtige hyperbool sinds we het woord crisis hebben ontdekt.’ Anderen vallen hem daarin bij. Op weblog StukRoodVlees waarschuwen onderzoekers Emily Miltenburg (Sociaal Cultureel Planbureau) en Twan Huijsmans (Universiteit van Amsterdam) bijvoorbeeld dat de kloof verschillen opblaast die er niet zijn en dat we moeten oppassen er niet in mee te gaan. Voordat je het weet, gaan mensen er écht in geloven, en staan ze lijnrecht tegenover elkaar.

Platteland is allemansland

Een zekere wrok van het platteland tegen de stad is er altijd geweest. Politici maken daar bij tijd en wijle gebruik van. Maar wat betekent zo’n vermeend verdeeld land nu voor de ruimtelijke herinrichting van het platteland? In het zoeken naar een antwoord is het goed te beseffen dat het platteland nooit boerenland was, maar ‘allemansland’. Ooit is dit land door de mens aan de natuur ontworsteld. Door de vele ontginningen, bedijkingen, landaanwinningen en droogmakerijen, maar ook door de steeds intensievere landbouw, drukte de mens vanaf de zeventiende eeuw – in golfbewegingen weliswaar – steeds meer zijn stempel op het rurale landschap.
Hoewel de landbouw dan wel de grootste economische sector was, benadrukken agrarische historici dat de agricultuur nooit meer dan maximaal een kleine helft van de beroepsbevolking omvatte. Het is een regelrechte mythe, aldus de Wageningse hoogleraar Pim Kooij bij zijn ambtsaanvaarding in 1999, ‘dat het platteland vroeger een uitsluitend agrarisch en “natuur”-karakter gedragen heeft, waar zich in de recente tijd allerlei andere functies tussen hebben gedrongen’. Eeuwen geleden was het platteland al opvallend gevarieerd, met ‘zuiver’ agrarische activiteiten, een groeiende nijverheid en een dienstensector. Maar, zo haast Kooij zich eraan toe te voegen: ‘Veel van de ambachtelijke nijverheid ontleende zijn bestaansrecht aan de agrarische sector. Smeden, wagenmakers, timmerlieden, zij allen en ook de middenstand, de dokter en de notaris waren grotendeels afhankelijk van de door de boeren verdiende inkomens.’
Tot op de dag van vandaag drijft de landbouw tal van sectoren aan. Op hun beurt zijn andere sectoren dan de landbouw al eeuwenlang belangrijke economische dragers van het platteland.
Wat echter relatief recent is, is dat het platteland geleidelijk van karakter verandert: van productieruimte naar ruimte voor wonen en recreatie. Vandaag de dag is het platteland steeds meer een belevingsruimte. Landbouw is weliswaar de belangrijkste ruimtegebruiker, maar functies als vestiging, verpozing en vrijetijdsbesteding nemen in belang toe.
In De geur van hooi beschrijft journalist Tialda Hoogeveen dit treffend: ‘De bevolking groeide gestaag, tussen 1945 en 1980 had Nederland er zo’n vijf miljoen inwoners bij gekregen.
Er moesten woningen worden gebouwd. Mensen gingen recreëren, waren steeds vaker in het bezit van een auto. Er werden wegen en waterlossingen aangelegd. De landbouwgrond werd opgeslokt door de uitbreiding van steden en dorpen, de aanleg van wegen, waterlopen en industrieterreinen en, net als bij Wommels, natuur- en recreatiegebieden.’ Kortom, waar vergeten oorden ooit het platteland stoffeerden, wordt het buitengebied vanaf de tweede helft van de vorige eeuw alsmaar populairder en drukker bezocht.

Gescheiden werelden

In dezelfde periode raakte het Nederlandse platteland steeds meer verdeeld: landbouw en natuur werden twee gescheiden werelden. Eeuwenlang gold het boerenbedrijf als een compromis tussen cultuur en natuur, maar na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit. Aangespoord door het agrarisch onderwijs en voortgedreven door de ontwikkeling van onder andere kunstmest, bestrijdingsmiddelen, kunstmatige inseminatie en betere zaden, werd de natuur steeds verder teruggedrongen op het platteland. Veel, zo niet alles, was erop gericht om zo goedkoop mogelijk enorme hoeveelheden voedsel te produceren. Logisch gevolg hiervan was een extreem intensieve landbouwsector. Maar ook: steriele, groene weilanden van Engels raaigras, mais en coniferen als symptoom én oorzaak van de afnemende soortenrijkdom op het platteland.

Stad en platteland
hebben nog nooit zo op elkaar geleken als nu

Bioloog Victor Westhoff – één van de grootste natuurbeschermers van ons land in de twintigste eeuw – zei ooit dat natuur in Nederland alleen kan overleven dankzij de zegenrijke invloed van de landbouwende mens. Nu wordt diezelfde natuur beschermd in speciaal daartoe aangewezen gebieden, nadrukkelijk afgescheiden van de boer.
Is zo’n fysiek verdeeld land nog wel toekomstbestendig? Ik denk van niet. Er zijn tal van brandende kwesties die volop aandacht vragen. Experts spreken inmiddels van een ‘crisisinfarct’: stikstofcrisis, biodiversiteitscrisis, klimaatcrisis, wooncrisis, en zelfs landschapscrisis. Anderen gebruiken de term ‘polycrisis’ om aan te geven dat de verschillende crises steeds meer verstrengeld zijn geraakt.

Hoe je het ook noemt, vast staat dat al deze brandende vraagstukken niet zonder voldoende ruimte opgelost kunnen worden. Dankzij Remkes weten we echter dat niet alles overal kan, met als gevolg dat in een klein land als Nederland zich steeds duidelijker een strijd aftekent: die om de schaarse ruimte. Er valt daarom veel te zeggen voor het mengen van ruimtegebruiksfuncties.
Natuurinclusieve landbouw, klimaatadaptatie en recreatie, natuur en wonen in nieuwe buitenplaatsen en landgoederen: door functies met elkaar te combineren, leveren ze samen meer op dan ieder apart. Het resultaat is een platteland dat niet langer strikt verdeeld is, maar eruitziet als een vernuftig kunstwerk van vervlochten functies.
Hoe realistisch is zo’n toekomstbeeld? Door de boerenprotesten en het gesneuvelde landbouwakkoord is deze vraag zelden zo actueel en urgent geweest. Het antwoord is van betekenis voor het soort platteland dat in het verschiet ligt.

Stresstest

Het platteland verandert sneller dan de stad. Dat was de kern van de oratie die de Groningse hoogleraar Dirk Strijker in 2006 uitsprak, nog ver vóór alle ruimtelijke opgaven waarvoor Nederland zich nu gesteld ziet. Ver ook vóór de komst van het Nationaal Programma Landelijk Gebied waar Rutte IV vorig jaar een begin mee maakte. Hoe snel, kortom, verandert het platteland de komende tijd dan wel niet?
Juist daarin zit hem de crux, want de duizelingwekkende veranderingen hebben als vanzelf een maatschappelijke weerslag. Sterker: de grote veranderingen in het landelijk gebied gaan veel verder dan enkel de invulling van de fysieke ruimte – ze zullen een enorme stresstest zijn voor lokale gemeenschappen.
Het antwoord op de vraag ‘hoe bestendig is de rurale samenleving?’ vormt daarmee het fundament onder de grote verbouwing van het platteland. Want bij drastische veranderingen ontstaat weerstand; maar al te vaak ligt het ideale droombeeld in het verleden, niet in de toekomst. Dat is althans wat we de afgelopen periode, tijdens de boerenprotesten, hebben gezien. Het geloof dat een bestuurlijke elite met haar stikstofplannen het boerenbelang verkwanselt, heeft de nostalgische hang naar het ‘eigene’ doen oplaaien. Het gevolg is toenemend regionalisme en groepsdenken, zoals blijkt uit de leus ‘Proud to be a farmer’. En dit alles wordt nog eens versterkt doordat de eigen groepsidentiteit de meetlat is waarlangs standpunten, waarden en gewoontes worden gelegd.
‘Waar het over mensen gaat, klopt het nagenoeg altijd dat hoe vuriger we uit zijn op zuiverheid, des te waarschijnlijker het is dat we stoten op vermenging en kruising’, schrijft de Indiase schrijver Amitav Ghosh in zijn scherpzinnige essay Te groot om ons voor te stellen.
Dat geldt volgens mij niet minder voor het platteland, dat steeds pluriformer wordt. Er is weliswaar geen sprake van een verhuisgolf van de Randstad naar het platteland, maar de laatste jaren wordt wonen op het platteland steeds populairder onder kopers uit stedelijke gebieden. Het platteland verwelkomt meer huizenkopers dan er vertrekken. Mogelijk rijden er straks meer bakfietsen dan boerentrekkers rond.

Wie op zo’n diverser en inclusief wordend platteland zichzelf, maar ook anderen, in hokjes indeelt en langs de eigen meetlat legt, zaait verdeeldheid. Oftewel: creëert diepe kloven. En ja, op zo’n canyon-platteland zal het mengen van ruimtegebruiksfuncties hooguit gebaseerd zijn op ruimtelijke ‘verdraagzaamheid’ en niet op functionele synergie. Het is alsof aan de mentale afstand tussen boer en stedeling een fysieke dimensie wordt toegevoegd.

Verbindend verhaal

De vele opgaven die op het platteland afkomen, vragen om collectieve actie. Bijgevolg heeft naar mijn idee de toekomst van het platteland een stevig en verbindend verhaal nodig, voor een moderne en pluriforme rurale samenleving, waarin lokale identiteiten met kosmopolitische Randstedelingen zouden kunnen samengaan. Met zo’n verhaal wordt het abstracte idee van, wat Remkes noemt, ‘een goede toekomst voor het landelijk gebied’ beter voorstelbaar.

Om tot dat verhaal te komen, is vindingrijkheid en creativiteit nodig, teneinde het ondenkbare denkbaar te maken. Daarom brengt niet afbeelding, maar vérbeelding ons verder – denk alleen al aan de ophef over het beruchte stikstofkaartje waarop afgebeeld stond waar de stikstofuitstoot omlaag moest. Een ruimtelijke en planologische afbeelding van een toekomstig platteland is niet de kern waar het in het debat over de toekomst van het platteland over zou moeten gaan. Daarin blijft namelijk het schurende van het platteland buiten beeld. Nee, wat we nodig hebben is een begeesterend verhaal, dat grenzen verkent en focust op nieuwe horizonten. Daarvoor hebben we kunstenaars en schrijvers nodig, want ‘het verbeelden van oplossingen is uiteindelijk niet het werk van politici en bureaucraten’, om de eerder genoemde Ghosh te citeren.
Is dat nieuwe verhaal er niet, dan zullen de grote transitieopgaven de reeds bestaande verdeeldheid verder uitdiepen en leiden tot een verscherping van de tegenstellingen. De kans op kloven wordt dan akelig reëel.