Het Streekhistorisch Centrum in Stadskanaal is een archief en museum ineen. Volgend jaar verhuist het centrum van een negentiende-eeuwse villa naar de moderne bibliotheek ter plaatse, om de immer uitdijende collectie beter te huisvesten. Een onmisbare schatkamer of bewaren we langzamerhand wel erg veel?
Het oudste reclamebord van Stadskanaal prijst nog altijd kruidenierswaren en sterke dranken aan, niet meer bij de winkel van ooit maar aan de muur in het Streekhistorisch Centrum. Het bord dateert van 1831. Dat klinkt als lang geleden, maar dat is het niet. De Veenkoloniale geschiedenis is jong, vertelt medewerker Bert Roossien, maar wel bewogen: in de twintigste eeuw verdween in hoog tempo het oude dorp. Philips kwam naar Stadskanaal en daarmee enkele duizenden nieuwe inwoners. Woonwijken en winkelcentra werden uit de grond gestampt, de auto kreeg ruim baan. ‘Maar daarmee ging er ook wat verloren’, zegt Roossien. ‘Vrachtvaart ging hier nauwelijks meer door het kanaal, turf was al verdwenen. Oude gebouwen werden gesloopt en veenkoloniale diepen gedempt.’
Waar de tijden verande…
Het Streekhistorisch Centrum in Stadskanaal is een archief en museum ineen. Volgend jaar verhuist het centrum van een negentiende-eeuwse villa naar de moderne bibliotheek ter plaatse, om de immer uitdijende collectie beter te huisvesten. Een onmisbare schatkamer of bewaren we langzamerhand wel erg veel?
Het oudste reclamebord van Stadskanaal prijst nog altijd kruidenierswaren en sterke dranken aan, niet meer bij de winkel van ooit maar aan de muur in het Streekhistorisch Centrum. Het bord dateert van 1831. Dat klinkt als lang geleden, maar dat is het niet. De Veenkoloniale geschiedenis is jong, vertelt medewerker Bert Roossien, maar wel bewogen: in de twintigste eeuw verdween in hoog tempo het oude dorp. Philips kwam naar Stadskanaal en daarmee enkele duizenden nieuwe inwoners. Woonwijken en winkelcentra werden uit de grond gestampt, de auto kreeg ruim baan. ‘Maar daarmee ging er ook wat verloren’, zegt Roossien. ‘Vrachtvaart ging hier nauwelijks meer door het kanaal, turf was al verdwenen. Oude gebouwen werden gesloopt en veenkoloniale diepen gedempt.’
Waar de tijden veranderen, grijpt men de dingen vast. Bewaarpionier in de Veenkoloniën was onderwijzer Wiebe van der Ploeg uit Wildervank, die foto’s en verhalen begon te verzamelen. Het Streekhistorisch Centrum waar Van der Ploeg medegrondlegger van werd, is sinds 1975 gevestigd in het negentiende-eeuwse Huize Ter Marse, aan de zuidelijke rand van het lintdorp. De weduwe die hier als laatste woonde, liet de villa bij haar dood aan de gemeente na. Het interieur is stijlvol ingericht met schenkingen en bruiklenen die het leven van toen tastbaar maken: kraantjespotten, sierborden, een staartklok, maar ook een vergadertafel met voormalige burgemeesterszetel.
Op de benedenverdieping wordt de bezoeker door een tentoonstelling over de Veenkoloniën geleid, met informatieve tekstpanelen en een wandkaart met verveende en woeste gronden. In ‘oma’s winkeltje’ staan weegschalen met puntzakjes en stopflessen van lokale apothekers. Stralende ster aan het Veenkoloniale firmament: Bruintje Beer, op koektrommels, deegrollen en reclameborden van bakkerij Branbergen.
Mappen langs de muur
De spullen in Huize Ter Marse zijn blikvangers, maar in het hart van de villa schuilen een archief en documentatiecentrum. Roossien gaat voor, de trap op naar werkkamers met multomappen langs de muur. Hier staan duizenden foto’s, in categorieën als ‘detailhandel’ (bakkers, kappers, sigarenwinkels), ‘boerderijen’, maar ook ‘sport’, ‘ongelukken’ en ‘oorlog’. Het fotoarchief is geheel gedigitaliseerd en grotendeels ontsloten via Beeldbank Groningen. Na het Groninger Archief is het Streekhistorisch Centrum daarvan de grootste leverancier, met tot nu toe meer dan 24.000 foto’s.
De map met daarop de naam van het lokale Refaja Ziekenhuis valt open bij insteekhoezen met personeelsleden en de radiostudio. Interessant voor geïnteresseerden en betrokkenen, maar even van de andere kant bekeken: moeten we dit allemaal bewaren? Roossien geeft toe dat het soms een dilemma is. ‘Een tijdlang was het in de mode om bij schooljubilea, als een leraar zoveel jaar in dienst was, een uitgebreide serie dia’s te maken: Jantje en Pietje met een kop koffie, Pietje en Klaasje met een borrel. Dat houden we inmiddels een beetje af. We krijgen ook weleens familiealbums met een paar foto’s uit deze regio, maar de rest is dan van een vakantie in Zwitserland.’
‘Het gewicht is enorm, dat is een probleem. De vloer zakt steeds verder door.’
Het centrum hanteert een tamelijk strikt ‘verzamelbeleid’: het aangebodene moet aantoonbaar streekgebonden zijn, bewaarbaar en in het geval van voorwerpen exposeerbaar. Dubbelingen komen er niet in, tenzij in betere staat, dan wordt het omgeruild. De reden laat zich raden: ruimtegebrek. ‘Je voelt het misschien onder je voeten,’ zegt Roossien in de bibliotheek, onder het schuine dak en mudvol publicaties over de streek. ‘Het gewicht is enorm, dat is een probleem. De vloer zakt steeds verder door.’
Muizennestjes
Het is een van de redenen om te verhuizen, net als ongewenste bezoekers trouwens – in het papieren archief hangt een apparaat dat de ruimte netjes op 19 graden houdt en de luchtvochtigheid reguleert, maar dat muizen en steenmarters niet tegenhoudt. Roossien trekt een bruine archiefdoos open, waar een soort zaagsel uit valt. Muizen eten geen papier, maar maken er wel graag nestjes van.
Sommige kasten beginnen scheef te hangen met hun lading. Het krantenarchief, met jaargangen van de Winschoter Courant, De Noord-Ooster uit Wildervank en huis-aan-huisblad de Kanaalstreek, is al deels opgenomen in de online database Delpher. Daarnaast staan in dozen bijna 40.000 papieren documenten opgeslagen. Die nemen nog meer ruimte in dan de foto’s, maar het centrum werkt eraan om dit deel van de collectie straks op de nieuwe locatie beter toegankelijk te maken, vertelt Helen Kämink, directeur van het Streekhistorisch Centrum.
De voorwerpen uit het depot zijn al over naar die nieuwe locatie, de bibliotheek van Stadskanaal, gevestigd in nieuwbouw uit 2008. Het plan is om streekhistorische exposities te integreren met de functies van de bieb. Kämink: ‘Te midden van de boekenkasten en uitleenfaciliteiten zie je dan ook presentaties van ons, door elkaar heen. Het wordt één gemeenschapsruimte, een plek waar je graag komt om te studeren, boeken te lenen of kennis van de geschiedenis op te doen, gratis toegankelijk.’ Momenteel rekent het Streekhistorisch Centrum een bescheiden bedrag aan entreegeld per bezoeker, inkomsten die ze op de nieuwe plek hopen te compenseren.
Bewaren is best een dure ‘hobby’, erkent Kämink. Het centrum ontvangt een structurele exploitatiesubsidie van de gemeente en kreeg in totaal ruim zes ton aan eenmalige subsidies voor de herinrichting van de collectie, waaronder 125.000 euro van de Provincie. Voorts weet Kämink met zaalverhuur in het huidige pand en nog een aantal erfgoed- en subsidiepotjes de jaarlijkse begroting rond te krijgen. Grootste post zijn de personeelslasten van 2,2 fte, maar niet minder beduidend voor het centrum zijn de tientallen vrijwilligers. De jongste van hen is 40 jaar, de meesten 60+. Mede dankzij hen organiseren de vaste medewerkers een scala aan activiteiten: een zondagmiddagprogramma met gastsprekers of muziek, wisseltentoonstellingen, educatie voor basis- en middelbare scholen, maar ook het samenstellen van een tijdschrift voor donateurs en voor de losse verkoop, en niet te vergeten het digitaliseren van het archief.
Juweeltjes
Belangrijkste doelstelling op de nieuwe locatie is door meer mensen gezien te worden, aldus Kämink. Het aantal bezoekers loopt terug; sinds corona en sinds de naburige Watertoren in particuliere handen is en niet meer beklommen kan worden, trekt het centrum in een goed jaar zo’n tweeduizend bezoekers. Dat zijn vooral toeristen en mensen die hier gericht naartoe willen, zegt Roossien, en Kämink voegt toe dat mensen zich bij deze statige villa soms afvragen of het wel toegankelijk is voor publiek.
De vraag rijst welke waarde de duizelingwekkende hoeveelheden foto’s, documenten en lokale kranten hebben voor onderzoek. Voor de foto’s die niet online via de Beeldbank te bekijken zijn, kun je achter een computer op de bovenverdieping van Huize Ter Marse plaatsnemen. Bezoekers die dat doen – eentje per week, schat Roossien – zijn vooral amateurs die bezig zijn met genealogisch onderzoek, en heel zelden een student die bezig is met een afstudeerscriptie. Promovendi komen hier niet.
Evengoed is de collectie een uitdijend universum waarvan de grenzen nog niet in zicht zijn. Roossien doet de deur van een vliering open: dozen en posterkokers die nog moeten worden uitgezocht. Eens per week belt er wel iemand op of aan, die iets wil afgeven. ‘Dat varieert van een paar foto’s tot kledingstukken of een glas-in-loodraam uit een voormalig hotel,’ schetst Kämink. De waarde van de collectie ziet zij in een collectief verhaal van de mensen uit de streek.
Al 25 jaar is Kämink aan het Streekhistorisch Centrum verbonden, medewerker Roossien nog langer. Toch blijven ze nieuwsgierig. Roossien: ‘In een familiealbum troffen we eens foto’s aan van een gezin op de schaats, hier op het kanaal, eind negentiende eeuw. Dat zijn juweeltjes.’ Kämink wordt weleens uitgenodigd als mensen bezig zijn een huis leeg te halen. ‘Ik ga altijd kijken, want je weet nooit wat je nog aantreft.’