In deze gure tijden lijkt een weloverwegen, doelgerichte klimaataanpak verder weg dan ooit. Best vreemd, nu in actie komen nog nooit zo urgent was. Maar goed, het weerhoudt me er niet van weer eens met volle overtuiging de energiediscussie in te duiken. Oogkleppen op – soms best prettig.
Of laten we nog een stapje verder gaan: ik ga ondergronds. Want daar ligt misschien wel een deel van de oplossing. Niet alleen voor allerlei energievraagstukken, maar ook voor het noordelijke landschap. Moeten we toch terug naar dat licht verdachte goedje: waterstof. Langzaam maar zeker beginnen de contouren van die waterstofeconomie ook voor leken zoals ik wat helderder te worden. Dus ik neem u graag mee op een persoonlijke leerexpeditie.
Het verhaal begint met wind op zee. De windmolens zijn er inmiddels al, en er gaan nog veel meer komen. De opgewekte stroom komt aan land bij de Eemshaven. Nu wordt er, bijvoorbeeld als het ‘s nachts flink waait, geregeld meer elektriciteit geproduceerd dan er op dat moment nodig is. Dat is het moment waarop waterstof in beeld komt. Gebruik je deze ‘overtollige’ elektriciteit om waterstof te maken, dan kan deze zogenaamde groene waterstof gebruikt worden, bijvoorbeeld in de fabrieken van Delfzijl. Daar wordt nu al heel veel (grijze) waterstof gebruikt als grondstof voor allerlei industriële processen, maar wat nu nog draait op basis van aardgas, kan dan vervangen worden door groene waterstof. Dit is een flinke stap in de verduurzaming van die zware industrie.
Klinkt goed, maar vooralsnog zijn er allerlei economische onzekerheden en technische onduidelijkheden, tenminste voor de meesten van ons. Experts kunnen haarfijn uitleggen hoe het zit en zou moeten zijn, maar voor iedereen die buiten de bubbel leeft is het soms taaie kost. Laat staan dat we weten wat dit alles uiteindelijke voor noordelijke ruimte en landschap gaat betekenen. Zo riep ik in een eerdere column nog: ‘leuk hoor, die waterstofeconomie, maar niemand kan mij vertellen waar die fabrieken komen en hoe ze eruit gaan zien’. Maar zie daar, inmiddels is hier wat meer duidelijkheid over gekomen. Zo is de inschatting dat een gemiddelde 1 gigawatt ‘waterstoffabriek’, waar die elektriciteit wordt omgezet in waterstof, ongeveer 10 hectare beslaat. Dat past eigenlijk best op een gemiddeld bedrijventerrein. Het vorige kabinet heeft ingezet op 8 gigawatt waterstof in 2032, dus dan is voor die waterstoffabrieken totaal 80 hectare nodig. Zonder het te willen bagatelliseren: dat viel mij eigenlijk reuze mee.
Daarmee zijn we er natuurlijk nog niet: die waterstofeconomie bestaat niet alleen uit waterstoffabrieken. Het begint met die windparken op zee, waar ook genoeg mensen moeite mee hebben. Tegelijkertijd, denk ik dan, we moeten toch iets. En laten we vooral ook kijken wat de alternatieven zijn. Als die ‘overtollige’ elektriciteit bijvoorbeeld niet wordt omgezet in waterstof dan zijn er nóg meer van die 380 kV bovengrondse hoogspanningsleidingen nodig. Wat dat doet met het landschap zien we dagelijks in Groningen.
Resteert de vraag: hoezo is waterstof dan ondergronds? Dat zit zo (denk ik). De restwarmte die vrijkomt bij het produceren van waterstof kan ingezet worden als warmtebron voor warmtenetten. En die liggen ondergronds. Dat zijn we natuurlijk gewend: ons huidige ‘warmtenet’ ligt immers, in de vorm van gasleidingen, al sinds jaar en dag onder onze voeten. Een realiteitscheck is wel nodig want ondergronds betekent niet dat er een blanco canvas ligt te wachten. Ook ondergronds zijn er allerlei juridische, ecologisch en praktische hobbels, graven in bijvoorbeeld cultuurhistorisch waardevolle landschappen- ik noem maar iets – is ook niet onomstreden.
Maar – lang verhaal kort – het zou dus zo maar zo kunnen zijn dat – als het landschap je lief is – waterstof misschien zo gek nog niet is.