Ironisch genoeg is stilte een onderwerp waarover je niet snel uitgepraat raakt. Het blijkt nog niet zo makkelijk te vatten wat we er precies onder verstaan. Een stil plekje in het bos bijvoorbeeld is vol geluiden: het geruis van de wind door de bladeren, het gezang van vogels, misschien het gekabbel van een beekje in de verte. Toch noemen we zo’n plek stil. Bij stilte gaat het meestal om iets anders dan de afwezigheid van geluid. Het gaat eerder om de afwezigheid van stórend geluid. Dan rijst de vraag: wanneer stoort geluid eigenlijk?
Bij stilte hebben we vaak een positieve associatie, maar in
het artikel van Wouter Hoving over het Waddengebied komt bijvoorbeeld naar voren dat het daar ongewenst steeds stiller wordt. Tenminste, waar het natuurlijke geluiden betreft. Luisteren naar de stilte kan een pijnlijke gewaarwording zijn van alles wat je dan niet hoort.
Stilte zelf kun je niet horen en daarom gaat deze Noorderbreedte onvermijdelijk grotendeels over geluid. Stilte vangen in tekst is een schier onmogelijke opgave, maar geluid omschrijven is ook nog niet zo eenvoudig. Om toch iets van de beleving van geluid over te brengen, was het voor onze schrijvers soms onvermijdelijk hun toevlucht te nemen tot creatieve klanknabootsingen als kjaa, bwiep-bwiep, trrtrrtrr of flpflpflpflpflp.
Het is een les die het maken van een themanummer over stilte ons geleerd heeft: als je op zoek gaat naar stilte, scherp je je oren en hoor je juist meer.