In het Groninger land staan oude boerderijen vol karakter, met gigantische graanschuren en een hoop achterstallig onderhoud. Teloorgang van honderden boerderijen ligt op de loer. Stichting Libau adviseert over mogelijkheden om deze historische kaalslag te voorkomen.

Wie wil er wonen in ’s lands meest karakteristieke huizen? Met achter het huis een schuur groot genoeg om een zwembad of indoor-minigolfbaan aan te leggen? En met om je heen vrij uitzicht op eeuwenoud, groen ommeland terwijl de zon ’s avonds langzaam wegzakt achter de horizon?
Niet veel mensen, zo blijkt. In Groningen en – in iets mindere mate – in Drenthe komen steeds meer boerderijen leeg te staan. Boeren stoppen door vergrijzing, schaalvergroting en regeldruk. De grond gaat naar collega-boeren, voor de historische boerderijen is weinig interesse. 

Desastreus

De boerderijen zijn zo immens dat particulieren ze zelden kunnen kopen om er te wonen. ‘Die aantallen kuubs, daar word je helemaal akelig van’, vertelt Henny Bruijnzeel van Stichting Libau. Zij werkt voor het team Ruimtelijke Kwaliteit dat in Groningen en Drenthe adviseert over vraagstukken variërend van woningbouwopgave tot energietransitie.
Bruijnzeel denkt ook mee over een goede invulling van het landelijk gebied nu er steeds meer agrarische bedrijven stoppen. Dat is hard nodig. Bescherming van sommige gebouwen is gewaarborgd omdat ze zijn bestempeld als monument; onderhoud is dan wettelijk verplicht. Maar de meeste boerderijen – hoe karakteristiek ook – hebben geen monumentale status.
‘Omdat ze eigenlijk voor iedereen te duur zijn, staan deze boerderijen letterlijk in elkaar te zakken’, zegt Bruijnzeel. ‘Het is niet ondenkbaar dat de helft van die boerderijen binnen nu en dertig jaar verdwenen is.’ Uit onderzoek van de provincie Groningen blijkt dat van de 1972 agrarische gebouwen er 299 in een matige of slechte staat verkeren. Dat is ongeveer een op de zes. In en rond het versterkingsgebied in Noord- en Oost-Groningen gaat het zelfs om een derde van de boerderijen. Dat is desastreus voor het karakteristieke Groninger land. De herenboerderijen vertellen verhalen over hiërarchie op het platteland, de graanrepubliek, de omgang met water – noem maar op. Bovendien heeft de verdwijning landschappelijke impact. Bruijnzeel: ‘Als je in Noord- en Oost-Groningen al die boerderijen wegdenkt, ben je heel veel groene clusters in het landschap kwijt. Dat is onvoorstelbaar.’ 

Nieuwe bestemming

 De boerderijen staan onder druk omdat opknappen ingewikkeld, tijdrovend en duur is. Waarom zou je ook? De woningen blijven altijd veel onderhoud vragen en de enorme schuren met hun houtconstructie hebben veelal geen functie meer. En dus zijn er eigenaren die de oude boerderij liever vervangen door – met een beetje pech – een zielloze cataloguswoning.
In andere gevallen worden de boerderijen opgekocht door investeerders met grootse woningbouwplannen. Zij willen vaak zo veel mogelijk woningen plaatsen om de investering rendabel te laten zijn. In Drenthe speelt de leegstand van boerderijen ook, maar in mindere mate. De boerderijen zijn kleiner, waardoor particulieren met een flinke portemonnee er wel willen ‘drentenieren’. Toch staat het boerenerf ook hier onder druk als de boer vertrekt en er een nieuwe bestemming wordt gezocht. 

Zulke nieuwe bestemmingen zijn nodig om de boerderijen te behouden. Maar plannen daarvoor kunnen goed én slecht uitpakken. Bruijnzeel laat zo’n minder geslaagd voorbeeld zien. Een schets van woningbouwplannen in Oost-Groningen. Drie verdiepingen met appartementen, een gebouw van meer dan tien meter hoog. De oorspronkelijke boerderij staat er nog wel, maar sneeuwt onder tussen alle nieuwe gebouwen in.
Bruijnzeel moet even slikken als ze zoiets voorbij ziet komen. Zet je opeens een paar moderne appartementen midden in de weilanden, dan is dat als een koe met een clownsneus. Het is losgezongen van de landschappelijke context. Aardappelloodsen en moderne veestallen zijn misschien ook niet oogstrelend, maar hebben een duidelijke relatie met het agrarische landschap. ‘Op het moment dat zo’n erf niet meer herkenbaar is als agrarisch, doe je aan een soort geschiedvervalsing.’ 

‘Je kunt niet alles houden zoals het is. Groningen en Drenthe zijn geen musea’

Om diezelfde reden is ze niet enthousiast over recente villawijkjes die in de Drentse dorpen Ansen en Koekange op het boerenerf zijn neergezet. Het zijn prachtige villa’s geworden met grote tuinen en een eigen oprit. Een soort minidorpjes op het platteland. ‘Het woont vast prachtig,’ erkent Bruijnzeel, ‘maar je raakt los van de historie en het landschap, en dat gebeurt al genoeg in het Westen. Ik denk dat het Groninger en het Drentse landschap zo waardevol is, dat we dat hier moet voorkomen.’ 

Voor de goede orde: Bruijnzeel is niet tegen woningbouw op boerenerven. Daarvoor zijn de locaties juist erg geschikt: er is veel ruimte, er is van oudsher een grote stroomaansluiting en de woningen staan lekker in het groen. En vraag om leefruimte is er genoeg. 

Collectief

Maar wat is dan wél goed? Het uitpluizen van die vraag is bij uitstek de expertise van Jacco Knobbe. Hij is een collega van Bruijnzeel en studeerde tot voor kort nog aan de Hanzehogeschool, waar hij onderzoek deed naar de geschiedenis en het karakter van boerderijen in Groningen. Ook hij is bij het interview aangeschoven.
Knobbe onderzocht welke elementen horen bij het boerenerf. Hij beschrijft ook hoe dat boerenerf in de afgelopen anderhalve eeuw is veranderd. In grote lijnen dateert het hoofdhuis met de boerenschuur vaak van rond 1850. Daar kwam een eeuw later dan een grote schuur achter op het erf bij en weer zo’n veertig jaar later nóg een grotere schuur. Die ontwikkeling gaat gelijk op met het uitdijende formaat van trekkers en machines.
De boerenschuren, de sloten, bomen en bijgebouwtjes zoals bakhuisjes zijn elementen die zijn gaan horen bij het boerenerf. Knobbe maakte een lijst met elf aanbevelingen voor een passende ontwikkeling van een boerenerf, wanneer je dit een nieuwe functie geeft. De essentie: behoud het hoofdgebouw met de schuur als deze niet te zeer zijn aangetast en maak ze duurzaam. Nieuwe gebouwen op het erf komen altijd áchter het woongedeelte van de boerderij en zo mogelijk in dezelfde richting te staan. Liefst met contouren die enige gelijkenis hebben met de voormalige gebouwen. Ze blijven ondergeschikt aan het historische hoofdverblijf.
Woningbouw op zo’n plek pakt volgens Knobbe het beste uit als er collectieve huisvesting plaatsvindt. Met andere woorden: niet parkeren voor de deur, maar aan het begin van het erf en niet allemaal een eigen tuintje met schuttingen, maar één gezamenlijk erf. Daarvoor is dus een vorm van collectief wonen vereist.
Een goed voorbeeld hiervan vind je in Doesburg (Gelderland), waar een echtpaar het initiatief ontwikkelde voor de creatie van acht woningen in en rond een boerderij. Nu wonen er acht huishoudens: vier gezinnen met jonge kinderen en vier waarvan de kinderen al het huis uit zijn. Besluiten nemen de bewoners gezamenlijk volgens het sociocratische beginsel, op basis van unanimiteit. De gezinnen delen het erf, de bergingen, de stallingen, de tuin, de kas, de parkeerplek en de zonnepanelen. De oorspronkelijke structuur van het boerenerf – boerderij, schuur, erf – is intact gebleven en de oude bomen zijn ongemoeid gelaten.

Boerderijvisie

Zo’n herbestemming is geen makkelijk traject: het bestemmingsplan moet worden aangepast en allerlei fiscale en juridische zaken afgedekt. Toch hoopt Bruijnzeel dat hierin de toekomst ligt voor de voormalige agrarische erven in Groningen en Drenthe. Overheden kunnen de teloorgang van het boerenerf alleen voorkomen door het beleid aan te passen. Dat besef landt de laatste tijd, merkt Bruijnzeel. De provincie Groningen doet bijvoorbeeld niet meer onmiddellijk de deur dicht bij verzoeken tot herbestemming. Men streeft naar maatwerk, met als doel: het behoud van de boerderij.
Oldambt is de eerste Groninger gemeente met een uitgewerkte visie op boerderijen en een loket waar initiatiefnemers terechtkunnen. Het idee is hiermee bewoners te ondersteunen bij hun initiatieven en ruimte te bieden aan nieuwe functies, mét behoud van de cultuurhistorische waarde van de boerderijen.

‘Op het moment dat een erf niet meer herkenbaar is als agrarisch, doe je aan een soort geschiedvervalsing’

 Het herbestemmen van boerderijen betreft afwegingen maken tussen de financiële haalbaarheid enerzijds en de landschappelijke en architectonische kwaliteit anderzijds. Daarbij is de werkelijkheid vaak minder ideaal dan we zouden willen. ‘Je kunt niet alles houden zoals het is. Groningen en Drenthe zijn geen musea’, stelt Bruijnzeel. ‘Maar we moeten ervoor zorgen dat inwoners en bezoekers ook ná herbestemming van een boerenerf de relatie blijven voelen met het platteland en de logica van wat zich daar afspeelt.’