Het kleiland achter de Friese en Groninger dijken hoort bij het Waddengebied, vindt geograaf Meindert Schroor.

Weinigen realiseren zich dat het kleiland langs de gehele Waddenkust de smalle, weidse en zeer vruchtbare rand is van het Midden-Europese vasteland. Het Waddengebied is meer dan alleen de zee en de eilanden. Het kleigebied langs de Waddenzee hoort daar net zo goed bij. Het is ook ontstaan door afzettingen van de zee en heeft ook de eerste duizend jaar vrijwel voortdurend blootgestaan aan de werking van het zoute water.
In Nederland strekt dit kleiland zich van west naar oost uit over de Kop van Noord-Holland, de Friese Bouw- en Greidhoek, en als een halve maan over het Groninger kleigebied van Middag-Humsterland tot en met de Dollardpolders. Het roept nu doorgaans geen warme associaties op; we zien het als een tamelijk gezichtsloos gebied. Het is kaal, leeg, grootschalig, unheimisch of geplaagd door krimp. De klei langs de Waddenkust zien we hier vooral als grondsoort, domein van melkvee, pootaardappelen en graan.
Tegelijkertijd is dit gebied met zijn terpen en wierden, vaarten, akkers, weiden en statige boerderijen het meest stereotiepe deel van het Friese en in iets mindere mate het Groninger landschap. En het is podium en achtergrond voor het grootste deel van de Elfstedentocht.
Wat verklaart dat we het Nederlandse Waddenkustgebied zo vaak vergeten? Voor een deel komt dat doordat onze voorvaderen duizend jaar geleden de kwelders hebben bedijkt. Daarmee verbraken ze de band tussen de kuststreek – in eigentijdse ambtelijke stukken oneerbiedig als ‘kleischil’ aangeduid – en de zee. Sindsdien leeft het kustgebied, de bewoners van een enkele kustplaats uitgezonderd, met de rug naar de zee.

Maar dat dit niet vanzelfsprekend is, bewijst Duitsland, waar ze heel anders naar het kustland kijken. Daar zijn ‘Die Marschen’ een kustlandschap met smoel. Ze vormen in zekere zin de contramal van de Alpen in het zuiden van het land: de kust laag en vlak, de alpen hoog en bergachtig. Duitsland heeft naar verhouding – en had dat zoveel te meer vóór de hereniging in 1990 – een veel kortere kustlijn. Wat ook helpt is dat de ziekenfondsen het kuren hebben gestimuleerd in de Sielhäfen op het vasteland, die met opgespoten zandstranden tot badplaatsen zijn omgebouwd.

Ongelooflijk dynamisch

Wat ook weinigen zich realiseren is dat het beeld van het Nederlandse Waddengebied in de laatste anderhalve eeuw totaal is gekanteld. De kust was lange tijd veel welvarender dan de eilanden.
Vóór 1880 golden de Waddeneilanden als onherbergzame, overbe­volkte oorden die werden geplaagd door stuivende duinen en zich steeds verplaatsende geulen en ondiepten. De bevolking hield zich er in leven met kleinschalige, extreem versnipperde landbouw en een combinatie van werkzaamheden. Denk aan de walvisvaart, zeilende koopvaardij, kustvisserij en het aanmonsteren op Nederlandse en Duitse haringloggers. Of aan de strandrijderij (jutten) en zeehonden­jacht. Of aan de beloodsing, betonning en scheepsberging.
Een eilander was opportunist uit noodzaak, maar aan deze bestaans­wijze kwam omstreeks 1900 een einde. Toeristen ontdekten toen de eilanden, het ene wat eerder dan het andere. Vooral vanaf 1950 kwamen er meer badgasten. Momenteel behoren de Waddeneilanden daarom tot de meest welvarende gebieden van ons land.
Het Wadden(vaste)land daarentegen was tot ver in de negentiende eeuw zeer rijk en relatief dichtbevolkt. Het trok (seizoens)migranten uit het Oost-Nederlandse en Westfaalse achterland. Die gingen aan het werk als maaier, melker, textielventer of arbeider op de tichel- en panwerken. Een omvangrijk proletariaat hield de samenleving er in de benen: land- en losse arbeiders, schippers en in het achterland veenarbeiders. Die woonden vaak in eenkamerwoningen, in de steden of op het platteland.
Monumentale stadjes en steden, honderden dorpen met fraaie kerken, orgels en kerkinterieurs getuigen van de rijkdom van weleer. Het kust­landschap van Friesland en Groningen is bezaaid met states, borgen en grootse boerderijen. De luxe klokken, het meubilair en het glas- en zilverwerk die erin stonden, zijn in het gebied vervaardigd. Nog gere­geld duiken ze op in Tussen Kunst en Kitsch.

Oddly isolated

Het was een ongelooflijk dynamisch gebied, maar vanaf eind negen­tiende eeuw is dat veranderd. De Waddenkust raakte steeds meer afzijdig van andere delen van het continent. Het werd een ‘oddly isolated part of western Europe’, zoals de Engelse geograaf F.J. Monkhouse het in 1959 aanduidde.
Deze dramatische ommekeer kwam mede door de komst van goedkoop graan van overzee. Ook verschoof de opening van het Noordzeekanaal in 1876 het Amsterdamse front van de Zuiderzee naar de Noordzee. Verder gingen de voornaamste handelsstromen voortaan via Rotterdam naar het Duitse achterland. Ten slotte zaten de toenemend afzijdige ligging en de met gebieden als Twente en Brabant vergeleken relatief hoge lonen nieuwe werkgelegenheid in de weg.

Het beeld van het Nederlandse Waddengebied is de laatste anderhalve eeuw totaal gekanteld

Veelzeggend is dat in 1815 nog 9,2 procent van de Nederlanders langs de Waddenkust woonde. Nu is dat nog slechts 3,5 procent.
De bewoners van Friesland en Groningen behoorden sowieso al tot de meest verhuisgeneigde bevolking van ons land. Er werd in de kleistreken massaal geëmigreerd, richting de rest van Nederland maar niet minder overzee. Tussen 1880 en 1970 kampte het kustgebied met voortdurende vertrekoverschotten.

Nieuwe wind

Tegen die achtergrond staat het plan Holwerd aan Zee symbool voor een volgende ommezwaai in het Waddengebied. Niet langer stemt de lokale bevolking met de voeten. Zij tracht ter plaatse op en achter de Waddendijk – en getuige de Terp fan de Takomst ook buitendijks op de kwelder bij Blije – een nieuw perspectief en werkgelegenheid te creëren. Deze nieuwe wind sluit aan bij een herwaardering van het kleigebied. Ook elders ontstaan daar nieuwe initiatieven. Ineens is de dynamiek terug.
Die hernieuwde belangstelling voor het Waddenkustgebied komt door nieuwe uitdagingen dan wel dreigingen – afhankelijk van hoe wij ertegenaan kijken.
De eerste is dat door ruim drie decennia neoliberaal beleid het minis­terie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer eerst werd uitgekleed, vervolgens in 2010 werd afgeschaft en we nu met woningnood zitten. Mede door het huidige welvaartsniveau kampt het dichtbevolkte Nederland met een enorme ruimtehonger. Dat kan op termijn een groot gevaar betekenen voor het dunbevolkte, ruime kust­gebied met zijn relatief geringe grondprijzen, wegtrekkende jeugd en laag opgeleide en enigszins vergrijsde bevolking met een laag zelfbeeld. Wat als het grote geld hier toeslaat? De Waddeneilanden – vooral de Duitse, maar in toenemende mate ook onze – staan al bloot aan een krachtig proces van gentrificatie.
Een grotere dreiging is de opwarming, zeespiegelstijging en grilligere neerslag die klimaatverandering met zich meebrengt. De Waddendijk moet sterker, maar wel op een duurzame en ecologisch verantwoorde wijze. Daarbij helpen vlakke taluds en brede kweldervoorlanden, maar die passen niet overal. De kusten van de Westelijke Waddenzee – tot 1932 de noordelijke Zuiderzee – en plaatselijk ook de oevers van de Eems zijn voorlopig veel gevoeliger voor erosie dan de kust ten oosten van Zwarte Haan met het Friese, Wierumer, Groninger en Uithuizer Wad. Hier en daar zal binnendijks klei- en bagger worden opgebracht. Dat gebeurt al tussen Maarlaan en Kooilaan onder Lalleweer en direct achter de Eemsdijk op de kleirijperijen van Oosterhorn (bij Oterdum) en de Breebaart langs de Dollard. Op andere plaatsen kunnen dubbele en overslagbestendige dijken de oplossing zijn.
Ook de toenemende verzilting van landbouwgrond is een probleem. De beste garantie voor het behoud van het karakteristiek winderige en weidse open landschap is en blijft de landbouw, maar die zal het beschikbare zoete water beter moeten vasthouden. De mate waarin de agrarische sector zal kunnen en vooral willen inspelen op deze uitdagingen is bepalend voor de leefbaarheid in en het voortbestaan van de bijzondere kwaliteiten van het kustgebied.

WE HAVE NEVER BEEN MODERN, een productie van THIRD SPACE op Oerol 2018.

Ook weinigen realiseren zich hoe ver landinwaarts de invloed van het zoute water reikt. Een enkele plek zoals het Klaarkampstermeer daar­gelaten, manifesteert die zich vooral in de diepere ondergrond. Zoute kwel vertraagde bijvoorbeeld de aanleg van het M.C. Escher Akwadukt aan de zuidzijde van Leeuwarden. Hij is tevens achtergrondfactor bij de recente moeilijkheden met de Prinses Margriettunnel in de A7.
Omgekeerd valt de invloed van het binnenwater op het kustlandschap met zijn vele meren en kanalen moeilijk te overschatten. Tot en met de jaren vijftig van de vorige eeuw heeft de binnenvaart een groot belang gehad, van Noord-Holland tot aan en over de Duitse grens. Dat wordt nu nog weerspiegeld in de populariteit van de watersport, het skûtsjesilen, schaatsen, maar ook in de veelvuldig in Groningen voorkomende achternaam Jager (scheepsjager!).
De versterking van de Afsluitdijk gaat gepaard met de aanleg van een vismigratierivier bij Kornwerderzand. Daardoor kan vis als paling, houting, spiering en zalm opnieuw van zout naar zoet water en andersom trekken. De vistrek van soorten die in zoet en zout leven, gebeurt op kleinere schaal ook bij het nieuwe gemaal De Heining in de zeedijk bij Hallum en elders zoals bij Nieuwe Statenzijl en Roptazijl. Het zijn slechts enkele voorbeelden van de interactie tussen Waddenzee en vasteland.

In 1815 woonde 9,2 procent van de Nederlanders langs de Waddenkust, nu 3,5 procent

Landschapstriënnale

De Landschapstriënnale zet dit jaar de schijnwerpers op de Waddenkust. Onder de titel Dynamische Waddendelta legt deze de focus op een leefbare, klimaatbestendige kustzone die recht doet aan zijn landschappelijke, sociaaleconomische en cultuurhistorische kwaliteiten. De Waddendijk werkt als een belvedère en biedt het bijbehorende panorama.
Cultuurtoerisme is daarin mede een belangrijke voorwaarde voor de leefbaarheid van het gebied, mogelijk als onderdeel van agrotoerisme met de nadruk op streekproducten. Maar als landschap van de begane grond laat dat zich, ondanks de wijde blik voor zowel bezoekers als veel bewoners, zonder uitleg niet één-twee-drie doorgronden. De recreant zal naast de rust en ruimte immers vooral op zoek gaan naar de bijzondere cultuurhistorische kwaliteiten van dit kustland met zijn vele terpen, wierden, dorpen, kerken, dijken, kwelders en bovenal zijn magistrale horizon. Om maar te zwijgen van zijn plaatselijke desolaat­heid en duisternis, die bij hen die ervoor openstaan een warm gevoel oproepen.
Strikt genomen is dit gebied geen delta, maar een verzameling van ingepolderde estuaria zoals de Zijpe (Rekere), Marneslenk, Middelzee, Lauwerszee, Hunze- en de Fivelboezem. Dit alles goeddeels begrensd door Marsdiep en Eems. Toch geeft alleen al deze inpolderings­geschiedenis aan hoe dynamisch het gebied altijd is geweest, of beter, opnieuw is. Het is een gebied dat door zijn natuurlijke dyna­miek de mens altijd voor uitdagingen heeft gesteld, zowel op de Waddeneilanden als in het ertegenover gelegen kleiland. Voor veel van de letterlijke vragen rond de toekomstige leefbaarheid van ons dicht­bevolkte deltaland, met als zwaartepunten de klimaat- en de ruimte­lijke opgaven, kunnen we in het Waddengebied als landschappelijk laboratorium de antwoorden vinden. De Landschapstriënnale 2023 kan daarbij behulpzaam zijn.