Jurjen van der Meer is architect en oprichter van Karelse Van der Meer architecten, een van de grootste architectenbureaus van Groningen. Het bureau heeft een groot en veelzijdig oeuvre op zijn naam staan, waarin stads- en dorpsuitbreidingen en woningbouw buiten de stad een niet onbelangrijke plaats innemen. Uitgangspunt voor de architectuur lijkt altijd: aanpassen aan de omgeving, zonder betekenisloos geworden architectonische clichés uit vroeger tijden te kopiëren. Zo overbrugt Karelse Van der Meer de kloof tussen moderne architectuur en hedendaagse ideeën over de inbedding van nieuwe ingrepen in de vorm van stad en land.

‘In de stad Groningen gaat het goed met de architectuur. Het klimaat is goed. Dat komt vooral doordat de gemeente hoge eisen stelt aan de kwaliteit van gebouwen. In het buitengebied is dat helaas niet zo. Ik zie overal in de provincie Groningen dingen gebeuren waar ik niet vrolijk van word. Veel woningen die schoonmoeder mooi vindt, de bekende witte schimmel, die vaak op de verkeerde plekken wordt gebouwd, niet past in het landschap en niet aansluit bij de structuur van de dorpen. De logica van de plek meestal genegeerd. Dorpsuitbreidingen komen vaak op een toevallige manier tot stand. Er verdwijnt ergens een bedrijf, en de gemeente kan de grond opkopen om er een contingentje woningen op te bouwen. Er zit bijna nooit een wat groter idee achter. En er wordt nooit op de langere termijn gedacht. Daarom worden overal in Nederland dezelfde wijken neergezet. Ik kom van Schiermonnikoog en daar wordt nog in de traditie gebouwd. De structuur van streken wordt doorgezet, en daar worden eens in de vijfentwintig jaar een paar huisjes bijgebouwd. Je moet de dorpen waarderen vanuit hun oorspronkelijke structuur. Niet vanuit de oorspronkelijke leefwijze, want die is weg en komt nooit meer terug.’

De tuin van Nederland

‘De functies en de sociale structuur van de dorpen zijn veranderd. Veel boeren in het Noorden houden ermee op. De landbouw verdwijnt, maar de prijzen van landbouwgrond gaan weer omhoog. Veel boeren in de Randstad worden uitgekocht en komen met een bak vol geld naar het Noorden. Gelukkig komen er in de landbouw nieuwe vormen van bedrijfsvoering op. Vroeger wilden de boeren niemand op hun land toelaten.
Dat begint nu te veranderen. De openbaarheid van het landschap wordt groter. De boer krijgt een nieuwe maatschappelijke betekenis. Ze willen laten zien dat ze een bijdrage leveren aan het landschap. Het toerisme naar Groningen gaat steeds verder toenemen. In kringen van VROM geldt het Noorden als de tuin van Nederland. Ik ben er van overtuigd dat Noord-Groningen de Veluwe van de volgende eeuw wordt: de grootste open ruimte van Nederland. De druk wordt groter. Ik denk dat je het wel kan vergelijken met Schiermonnikoog. Kijk eens hoe dat er in 1970 bijlag en vergelijk het eens met nu. En dat breidt zich steeds verder uit. Wie kwam er vroeger in Garnwerd? Langs de gehele waddenkust zal je fietsers en rugzakken tegenkomen.’

Tuinkabouters

‘Noord-Groningen is een fantastisch gebied om te wandelen en te fietsen. Maar daar dreigt ook meteen het gevaar: een invasie van mensen die allemaal een buitenhuisje willen – een explosie van BMW’s en tuinkabouters. Daarom moet de provincie de ruimtelijke ordening goed in de gaten houden, er liggen grote kansen, maar ook grote risico’s. De huidige trend, het vermarkten van Nederland, mag in Groningen geen voet aan de grond krijgen. Want de markt denkt alleen op de korte termijn. Vroeger had je nog de corporaties, die waren bezig met het ontwikkelen van bezit. Ze dachten op de lange termijn. Nu zijn in Nederland de meeste projectontwikkelaars gelieerd aan bouwbedrijven. Stenen stapelen is hun core activity. Ze willen snel bouwen, snel verkopen en snel geld verdienen. Maar de wereld moet er tegenaan kijken. Daarom moet de overheid het initiatief nemen. De provincie moet met de gemeentes samenwerken – eventueel met partners uit het bedrijfsleven – maar de overheid moet in Groningen aan het roer staan.’

Borgen

‘Ik vind dat er in Nederland veel te veel in blauwdrukken wordt gedacht. Er wordt niet op het landschap ingespeeld, en ook niet op de woningmarkt. Er wordt veel eenheidsworst geproduceerd. Ik zou willen pleiten voor andere strategieën. Een paar huisjes op de kruising van een kanaal en een weg. Dat is een eeuwenoude manier van bouwen in het landschap. Ook heb je op het Groninger platteland nog oude structuren van lang verdwenen borgen. Daar zou je nieuwe typologieën kunnen genereren. Nieuwe woonvormen die aansluiten bij de structuur van het landschap. Met tien gezinnen in een kasteel wonen is veel leuker dan in vijf van die eeuwige twee-onder-een-kapwoningen. Ik wil dat het wonen niet parasitair is, maar iets toevoegt aan de omgeving.’

Diversiteit

‘Je ziet dat de kleine gemeenten steeds verder worden uitgehold. Er is geen apparaat voor onderzoek, voor sturing, voor eigen initiatief. Ze hebben niet eens de mogelijkheid om voor hun eigen bevolking te bouwen. En inhoudelijk hebben ze bijstand nodig. De wethouder van zo’n kleine gemeente is over het algemeen de warme bakker, de melkboer of de plaatselijke aannemer. Die heeft een minimaal aantal ambtenaren tot zijn beschikking. Voor je het weet gaat er weer een ingenieursbureau aan de slag om een partijtje witte schimmel aan een dorp te plakken. Als je kwaliteit wil in de ruimtelijke ordening, moet je een platform oprichten, waarin overheden en markt een integrale aanpak van het buitengebied nastreven. Alleen zo hou je de diversiteit van Groningen in stand. De scheiding tussen stad en land maakt een belangrijk deel uit van die diversiteit. Ik vind dat we de grens van de stad streng moeten bewaken. Net als de Amerikaanse kolonisten. Die sloegen vier paaltjes rond een stuk land. Daarmee hadden ze genoeg. Binnen zo’n stuk land kan je in de loop van de tijd de bebouwing gaan verdichten.’

Trefwoorden