Het Plattelandsparlement wil dat burgers ruimere mogelijkheden krijgen om met vernieuwende ideeën aan de slag te gaan.

De gebiedsamtenaren

‘Op raadsvergaderingen zie je bij ons geen hond!’
Het komt er laconiek uit. Harm-Jan Vos (55), Adriaan Bennen (47) en Arne Thieme (44) zijn alle drie ambtenaar van de uitgestrekte Drentse plattelandsgemeente Aa en Hunze (32 kernen). Ze zien dag in dag uit tijdens hun werk zoveel plattelandsbewoners dat ze zich totaal geen zorgen lijken te maken over de geringe belangstelling in de raadszaal van hun gemeentehuis in Gieten.
Adriaan Bennen: ‘Achteraf gezien blijkt de gemeentelijke herindeling van 1998 hier onverwacht positief te hebben uitgepakt, ook voor óns. We zijn allemaal gedwongen heel anders te gaan werken. Vroeger stapte een dorpsbewoner op de fiets in Oud-Annerveen om zijn zegje te doen bij een ambtenaar in het gemeentehuis een paar kilometer verderop. In veel kleine kernen was de oppositie tegen iedere verandering groot. Nu is het speelveld voor een belangrijk deel verplaatst. Werkcontacten met dorpsbewoners heb je hoofdzakelijk ter plaatse, wij gaan nu naar hén toe. De talloze actiegroepen in dorpen die indertijd tegen de herindeling waren, zijn ieder voor zich en in eigen tempo dorpsbelangengroepen geworden, die steeds meer oog beginnen te krijgen voor hun eigen omgeving.’
Harm-Jan Vos: ‘De situatie van vroeger moet je absoluut niet romantiseren. De boerenmarke had indertijd vooral in de Drentse zanddorpen onbehoorlijk veel macht, ook in het eigen dorp ten opzichte van de rest van de bevolking. Daar traden ze een beetje op als een soort politbureau van het dorp. Ze hadden wegen en brinken in het dorp in eigendom. Kwamen b en w dan voor het jaarlijkse bezoek in het café op de Grote Brink, dan waren ze altijd heel positief over voorstellen van die kant. Maar pas als de bestuurders hun hielen hadden gelicht, begon het echte vergaderen en besluiten nemen.’
Arne Thieme: ‘Ja, het leek wel een beetje op het Indonesische systeem van communiceren. Vooral altijd laten blijken dat “Meneer” wel gelijk zal hebben. En dan inwendig het tegenovergestelde menen.’
Vos: ‘Die invloed van de boermarke op basis van grondbezit is overigens nog niet helemaal verdwenen. De openbare weg naar de Grote Brink in Rolde bijvoorbeeld, is nog steeds van de boermarke. Maar over het algemeen verschuift hun functie steeds meer naar het sociale vlak.
Bennen: ‘Ze organiseren bijvoorbeeld het jaarlijkse feest waarbij de opbrengst uit hun jachtvelden verdeeld wordt, of houden zich bezig met het conserveren van oude boerenwagens. Maar ik maak ook wel mee dat ze heel actief de lokale agenda bepalen en voortrekkers zijn bij het opstellen van dorpsomgevingsplannen.’
Vos: ‘In elk geval wordt het aantal boeren in de boermarke steeds geringer. Steeds meer ontwikkelt dit traditionele instituut zich richting een vereniging Dorpsbelangen, hoewel je nog wel steeds boer moet zijn om lid te kunnen worden. Vroeger moest je vier paarden bezitten. Keuterboertjes kwamen er dus niet in. Bij de echte verenigingen Dorpsbelangen zijn er niet van die toetredingsvoorwaarden. Daarin zie je tegenwoordig vooral veel import actief worden. Dat heeft zijn voordelen: mensen van buiten zien vaak eerder de rijkdom van hun dorp en zijn omgeving. Wie hier geboren en getogen is, moet door buitenstaanders soms gewezen worden op de bijzondere kansen van het gebied. Er zijn wel duidelijke verschillen in het tempo waarin nieuwkomers de touwtjes in handen nemen. Spijkerboor heeft een voorzitter Dorpsbelangen die uit het Westen komt. Grolloo idem dito. In die laatste plaats zou je dat niet zomaar verwachten. Dat is toch een beetje de icoon van het typische Drentse blues-gevoel.’
Thieme: ‘Laten we eerlijk zijn. Her verloopt ook niet helemaal zonder conflicten Toen dertig personen actief in de vereniging Dorpsbelangen Annen een dorpsvisie opstelden, kwam de reactie: “Zo, zijn jullie soms het dorp?!” En daarom kreeg Dorpsbelangen van de kant van de politiek te horen: ‘Wie vertegenwoordigen jullie?’ Op dat moment stuitte ik als beleidsmedewerker ruimtelijke ontwikkeling, en actief in de projectgroep, op de grenzen van de macht die je kunt organiseren ten behoeve van dorpsbewoners. Jouw projectgroep vertegenwoordigt, hoe goed onderbouwd ook, een mening. De beslissing ligt bij de politiek, de gemeenteraad. Achteraf kijk ik er toch positief op terug. Op de slotavond die het dorpsvisie-team organiseerde, kwamen maar liefst tweehonderd mensen. Ineens had iedereen het gevoel “wij weten precies waarom wij hier wonen en wat we willen”. Dat was de winst.’
Vos: ‘Of nog concreter: bij het ontwikkelen van een dorpsvisie zijn per plaats dertig, veertig mensen soms jaren intensief bezig de publieke ruimte in en rond hun dorp opnieuw in te richten. Vergelijk dat nou eens met de manier waarop vijf of zes fractiewoordvoerders in de raad zich in een speciaal dossier verdiepen. Dan denk ik wel eens: zet er een zak geld bij, en maak er een echt dorpsparlement van met echte bevoegdheden.’

Het Plattelandsparlement

Voorthuizen (Gld.), zaterdag 8 oktober 2005. Partycentrum Edda Hudis barst uit zijn voegen. Nu eens geen themafeest maar honderden plattelandsbewoners die zich kwaad maken over het gebrek aan belangstelling van de Haagse politiek voor het voortbestaan van de kleine kernen op het platteland. Zij noemen zich provocerend Plattelandsparlement. Belangrijkste klacht: er gaan jaarlijks miljoenen aan landelijkgebiedsteun richting platteland, maar slechts een heel klein deel van dit zogenoemde budget plattelandsontwikkeling komt terecht in de dorpen. Wanneer we niet oppassen degenereren kleine kernen daar tot woonresorts voor de welgestelden onder ons, vrezen de mensen van het Plattelandsparlement.
Henny Stroes (53) en Henk Kieft (56) organiseerden de bijeenkomst. Zij zijn werkzaam bij twee organisaties die plattelandsontwikkeling op de politieke agenda hebben gezet, respectievelijk de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen en Leadernetwerk Nederland. Henny Stroes is geboren in Kubaard ten noordoosten van Wommels (Fr), Henk Kieft in het barakkenkamp Tuindorp in de Noordoostpolder.
Kieft: ‘Ik heb in Wageningen tropisch ontwikkelingswerk gestudeerd en vervolgens, vanaf 1974, een kleine tien jaar ontwikkelingswerk gedaan in Algerije, Tsjaad, Portugal en Kenia. Tegenwoordig werk ik bij de Nederlandse afdeling van het adviesbureau ETC in Leusden. We geven steun aan internationale projecten om de plattelandsidentiteit te versterken. Ik ben een van de twee mensen die het Leadernetwerk Nederland leiden. De gedachte er achter is in feite heel simpel: wil je mondiaal het platteland behouden, dan moet je boeren hier geen dingen laten doen die een plattelandsbestaan elders in de wereld onmogelijk maken. Boeren uit Costa-Rica bijvoorbeeld, kunnen door het dumpen van Nederlandse melkpoeder nooit een redelijk bestaan verwerven met alle gevolgen van dien. Ook kerken en sommige agrarische natuurverenigingen kijken er zo tegen aan.
Tegelijkertijd eist de zeer lage literprijs die boeren hier voor hun melk ontvangen een zo’n intensieve bedrijfsvoering dat het plattelandsgebied bijna een openluchtfabriek wordt. Een groep boeren (PMOV) kwam daarom met het innovatieve idee om koeien minder eiwit (stikstofverbinding) te voeren en meer vezels en energie. Dit leidt tot minder milieubelasting. Dat het werkt is inmiddels in Drenthe bewezen. Het is maar een klein voorbeeld van plattelandsvernieuwing. Breder nagevolgd kan het echter internationale consequenties hebben.
Wat de basisvoorwaarden zijn, wil zoiets slagen? Je moet een gebied hebben waar de beherende overheid jou de vrije hand geeft bij de inrichting van je landgebruik, en je ruimte gunt om te experimenteren. De mensen die er wonen moeten samen achter hun idee staan. Anders loopt niemand er warm voor en krijg je ook geen fondsen los. Je hebt dus een breed ondersteunend netwerk nodig voor experimenten met plattelandsbeleid gaan, want als ze mislukken verlies je krediet voor een lange periode. Een initiatiefnemer moet eerst de basis overtuigen voordat hij hogere overheden met plannen benadert. Bottom-up. Dat staat haaks op de manier waarop landbouwbeleid in Nederland altijd aan de boer is gebracht. Als ontwikkelingswerker heb ik die wijsheid opgedaan.
Ambtenaren zien planning op plattelandsgebied in Nederland als hun exclusieve verantwoordelijkheid. Als zij niet inzien dat vernieuwing beleidsruimte nodig heeft, verwacht ik dat burgers en boeren die uiteindelijk politiek zullen afdwingen. Er bestaat overigens binnen de Europese wet- en regelgeving veel meer vrijheid dan er in Nederland gepakt wordt. Eigenlijk is het een kwestie van koudwatervrees overwinnen. Het hoeft niet ingewikkeld te zijn: je maakt voor een heel gebied een raamakkoord met gemeenten en provincie over een lange periode en je zorgt voor voldoende monitoring van de voortgang. Daarnaast regel je goed hoe je publiek geld dat in het gebied gestopt wordt, verantwoordt. Het Plattelandsparlement pleit ervoor dat het die kant opgaat. Steeds meer dorpen sluiten zich aan. Om die beweging te versterken willen we dit jaar regionale parlementen organiseren voor we in 2007 weer een landelijke bijeenkomst houden.’

De staatsrechtgeleerde

Zou het toeval zijn dat de Groningse hoogleraar staatsrecht Douwe-Jan Elzinga (55), de bedenker van een van de belangrijkste veranderingen op het gebied van de Gemeentewet, namelijk de dualisering, zijn jeugd op het platteland heeft doorgebracht?
Elzinga: ‘Wat iedereen tegenwoordig kan zien, is dat het kleine hoger scoort. Small is beautifull. Een denkbeeld dat bij multinationals allang wordt toegepast in de organisatie. Bestuursrechterlijk is er geen beletsel waarom je op het platteland net als in de grote steden niet zou kunnen experimenteren met bijvoorbeeld direct gekozen dorps- of gebiedsraden.
Er bestaan toch ook deelgemeenten in grote steden. Maar dan moet je burgers op het platteland ook echte politieke verantwoordelijkheden geven. Zodra dorpsbewoners moeten nadenken hoe ze een bepaald budget moeten verdelen in hun gebied, verdwijnt het wantrouwen jegens het openbaar bestuur vanzelf.’

Trefwoorden