In het rapport Landelijk Wonen (2003) stelt het Ruimtelijk Planbureau (RPB) dat het begrip ‘buiten wonen’ in het dagelijks taalgebruik gehanteerd wordt om het wonen ‘buiten de stad’ aan te duiden.

In het rapport Landelijk Wonen (2003) stelt het Ruimtelijk Planbureau (RPB) dat het begrip ‘buiten wonen’ in het dagelijks taalgebruik gehanteerd wordt om het wonen ‘buiten de stad’ aan te duiden. De term ‘buiten wonen’ vertoont sterke overlap met de begrippen groen wonen, dorps wonen en landelijk wonen, maar het RPB onderscheidt kleine verschillen in de betekenis:

buiten wonen

: wonen buiten de bebouwde kom, in zeer lage dichtheden in of aan de rand van het buitengebied;

groen wonen

: wonen in groene (natuurlijke, bosrijke, agrarische, parkachtige en/of waterrijke), ruime (lage dichtheden) en rustige woonmilieus;

dorps wonenlandelijk wonen

: zowel een overkoepelend begrip (groen wonen + buiten wonen + dorps wonen) als het wonen op het platteland (in dorpen en in het buitengebied).

De vraag

Hoe groot de vraag is naar buiten wonen in de bovengenoemde betekenis, is moeilijk te zeggen; de meeste onderzoeken hebben betrekking op het bredere begrip ‘landelijk wonen’. Het RPB gaat uit van een toenemende vraag, met name doordat steeds meer stedelingen landelijk zouden willen gaan wonen. Volgens het Woningbehoefteonderzoek uit 2002 (in Landelijk Wonen 2003) verhuisden er in de periode 2000-2002 bijna 1,2 miljoen huishoudens in Nederland. Ruim 70 procent van de verhuisde huishoudens bleef in een gemeente wonen die net zo stedelijk is als de gemeente waar ze eerst woonden. Slechts 7 procent van alle huishoudens die eerst in een zeer sterk stedelijke of stedelijke gemeente woonde, ging in een ‘landelijke gemeente’ wonen. Maar dit zegt natuurlijk weinig over hoe landelijk de directe woonomgeving is. Op het schaalniveau van postcodegebied blijkt ongeveer 11 procent van de verhuisde huishoudens (132.000 huishoudens) uit zeer sterk stedelijke en sterk stedelijke postcodegebieden landelijk is gaan wonen. Deze urbaan-rurale migratie is selectief: het zijn vooral tweeverdieners en gezinnen met kinderen, en daarbinnen dan ook nog vooral huishoudens met een hoog inkomen. Ook zouden net gepensioneerden de neiging hebben landelijk te gaan wonen, zolang de gezondheid dit toelaat.

Landstedelijk wonen

In het rapport De Landstad (2004) constateert het RPB dat de wens om landelijk te willen wonen zich niet alleen op het platteland richt. Sterker nog: veel verhuisgeneigde stedelingen zoeken de landelijke woonomgeving bij voorkeur in de nabijheid of zelfs in de stad. Zij wensen een rustige, ruime, groene en dorpse woonomgeving te combineren met de nabijheid van voorzieningen, werk en vervoer. Deze ‘landstedelijke’ woonmilieus zijn echter schaars. Het RPB pleit dan ook voor het op grote schaal creëren ervan in steden en stadsrandzones, zodat aan een belangrijk deel van de vraag naar landelijk wonen in en nabij steden kan worden voldaan.
Ook in het advies Buiten Bouwen van de VROM-raad (2004) wordt de urgentie van de vraag naar landelijk wonen afgezwakt. Er zouden geen aanwijzingen zijn dat tekorten aan landelijke woonmilieus groter zijn dan tekorten aan stedelijke woonmilieus. De VROM-raad stelt dat de behoefte aan buiten wonen wel bestaat, maar anders is samengesteld en minder acuut is dan was aangenomen. De vraag zou voor een groot deel uit het landelijke woonmilieu zelf en uit de regio komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om woningen voor rentenierende agrariërs en om goedkope starterswoningen. Het RPB voegt hieraan nog toe dat, als het om de lokale woningvraag van plattelandsbewoners gaat, de vraag naar huurwoningen groot is. Vooral voor starters en ouderen is er een groot tekort aan huurwoningen op het platteland.

Het aanbod

Volgens het RPB (gecorrigeerde cijfers uit Landelijk wonen, 2003) is er op nationaal niveau een tekort van zo’n 160.000 woningen om aan de vraag naar landelijk wonen te voldoen. Het woningtekort is berekend door het potentieel aanbod van woningen in dorpse en landelijke woonmilieus af te trekken van de vraag naar woningen in deze woonmilieus. Hierbij is de vraag afgeleid van de wens om binnen twee jaar te verhuizen naar een dergelijk woonmilieu. Het aanbod is afgeleid uit de wens om binnen twee jaar te verhuizen vanuit een woning in een dergelijk woonmilieu, waarbij die woning leeg wordt achtergelaten.
De drie provincies met de grootste tekorten aan landelijke woningen (Gelderland, Noord-Brabant en Zuid-Holland) zijn samen al goed voor een tekort van ruim 83.000 woningen. In de eerste kolom van de eerste tabel staan de tekorten aan landelijke woningen van de drie noordelijke provincies op een rij. Ter vergelijking zijn de bouwplannen van de provincies in plattelandsgemeenten toegevoegd (in de vorm van contingenten). Hieruit blijkt dat met name Friesland, maar ook Groningen, aan de hoge kant zit met de bouwplannen in plattelandsgemeenten – gesteld dat de vraag naar landelijk wonen de belangrijkste vraag naar extra woningen op het platteland zou genereren. Het gaat overigens om beleidsruimte voor bouwen; het is aan de gemeenten zelf of en op welke locaties de contingenten zullen worden opgemaakt. Tot en met 2005 is in Groningen bijvoorbeeld nog maar voor circa 3000 woningen een bouwvergunning verleend.

Zoals gezegd kan een belangrijk deel van de tekorten aan landelijke woningen worden opgevangen in stadsrandzones en zelfs in steden zelf, mits de woonmilieus op een rurale leefsfeer geënt zijn. De contingenten voor de woningmarkt in stedelijke gemeenten staan daarom ook in de tabel vermeld. Hoewel de vraag naar woningen op de stedelijke woningmarkt niet bekend is, lijkt het zo te zijn dat met name de Drentse en Groningse stedelijke gemeenten toch een aanzienlijk deel van de vraag naar landelijk wonen moeten kunnen opvangen.

Einde van de groeikoorts

Is het echter wel terecht om in termen van groei en toename te blijven denken als bekend is dat in de nabije toekomst de bevolkingstoename gering zal zijn en zelfs zal omslaan in een bevolkingsafname? Hoewel de provinciale cijfers van Friesland niet uitgaan van een daling in de bevolking tot 2020 (zie de tweede tabel), heeft het CBS recent berekend dat de bevolking in Friesland en Groningen in 2005 is gedaald. Bij deze afname ging het weliswaar niet om grote aantallen, maar volgens het CBS is de ‘groeikoorts’ waaraan Nederland gewend was, echt voorbij. Uit de tweede tabel blijkt dat de voorspelde afname vooral de leeftijdsgroep 30-44 jaar treft. Juist de gezinnen met kinderen, die vooral graag landelijk willen wonen, vallen in deze categorie. De gebieden waar de bevolking afneemt, liggen vooral in de perifere delen van de verschillende provincies. Rond de steden blijft de bevolking toenemen.
Het aantal huishoudens – en dus de vraag naar woningen – zal de komende decennia echter nog sterk toenemen. Het is vooral het aantal éénpersoonshuishoudens (met name ouderen) dat toeneemt, en dit type huishouden heeft vooral een stedelijke woonwens. Naar verwachting zal de vergrijzing geen sterke extra vraag naar landelijk wonen opleveren.

Bovenstaande trends lijken te pleiten voor herziening van het uitgangspunt dat er een tekort is aan landelijke woningen. De noordelijke provincies zullen moeten waken voor wat Jan Kadijk van het Nirov (Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting) medio februari in NRC Handelsblad concludeerde naar aanleiding van de nieuwste versie van De Nieuwe Kaart van Nederland: op deze kaart wemelt het nog van de plannen voor uitbreiding, terwijl de Nederlandse bevolking al begint af te nemen.
Daarnaast is het de vraag of de woningen wel op de juiste plek worden gepland en gebouwd. Zoals gezegd is er vooral behoefte aan landstedelijke milieus. Zijn stadsuitbreidingen als Meerstad bij Groningen en De Zuidlanden bij Leeuwarden dus terecht? Moet bij de herstructurering van oude bedrijfsterreinen in steden zelf, zoals Ciboga en Eemskanaalzone in Groningen, nu toch niet echt eens serieus ‘landelijk’ worden gebouwd – met volwaardige tuinen en groenzones? Zullen deze landstedelijke woningen de druk op het landelijk gebied verlichten en daarmee de woningen in kleine kernen weer bereikbaar maken voor de bewoners (starters) uit de dorpen zelf? Kortom: is de landstadgedachte behalve voor de Randstad, wellicht ook geschikt voor het Noorden?

Investering in het landschap

Tot slot nog even terug naar het ‘echte’ buiten wonen. Als de vraag naar buiten wonen niet zo groot is als verondersteld, moet buiten bouwen wellicht niet langer als bedreiging worden gezien. En kan het – zoals de VROM-raad adviseert – opgevat worden als een van de betere kansen om het landschap in het landelijk gebied te versterken, aangezien verbetering van het landschap in de toekomst minder dan voorheen te verwachten is van de landbouw of grote natuurprojecten. De VROM-raad: ‘Buiten Bouwen zou wel eens voor een periode van jaren de laatste investeringsimpuls in het landschap kunnen zijn’.

Met dank aan Jan Boelens (provincie Drenthe), Antsje Lootsma (provincie Groningen), Marco Smulders (provincie Fryslân) en Frank van Dam (Ruimtelijk Planbureau) voor het aanleveren van gegevens.

Trefwoorden