In dit stuk betoogt Hans Elerie dat verstedelijking niet alleen in bebouwing tot uitdrukking komt, maar ook in leefstijl en ruimtelijk gedrag: ‘De stadlander is een homo mobilis, die zijn mogelijkheden en voorkeuren in een wijde regio verkent.’

De lotsverbondenheid van stad en ommeland is niet alleen een Groningse aangelegenheid maar geldt ook voor delen van Drenthe en Friesland. Of je nu op de klei, het zand of in het veen woont, er is voor noorderlingen eigenlijk maar één stad. Zelfs in de grensstreken van het eigengereide Friesland gaat men naar Groningen wanneer men naar de stad moet.
Deze vanzelfsprekende band van de stad en haar ommelanden was niet van alle tijden. In de Middeleeuwen bestreden zij elkaar nog te vuur en te zwaard. Maar bij de reductie van 1594 werden beide samengevoegd tot het zelfstandige gewest Stad en Lande. Vanaf die tijd ontwikkelde Groningen zich tot een echte landstad, waarbij stad en ommeland voor hun welvaart op elkaar waren aangewezen.
Volgens de geograaf H.J. Keuning (in De regio Groningen, 1974) was het vooral de regio die de stad door de eeuwen heen omhoog heeft gestoten. De vraag is of hij hiermee recht doet aan de unieke positie van de stad. In Oost-Groningen en de Veenkoloniën was de invloed van de stad in elk geval bijzonder invloedrijk. Zo schiep de stad door inrichting en beheer van de Veenkoloniëen de voorwaarden voor haar eigen welvaren. In de kleistreken van het Hogeland kon men in beperkte mate wel een eigen koers varen. Het zelfbewuste optreden van de ommelander chic werd door buitenstaanders soms met verbazing gadegeslagen. In Nederland en zijne bewoners uit 1876 schetst de Italiaanse literatuurhistoricus Edmondo de Amicis, die tijdens zijn reis door Nederland enkele dagen in de stad Groningen verbleef, een levendige beeld van een willekeurige marktdag in 1873.

Des morgens vroeg maakte ik een wandeling buiten de stad, om de boeren te zien aankomen. Elk uur kwam er een trein aan, die er een menigte uitlaadde; van alle wegen kwamen bontgeschilderde wagens, door twee schoone paarden getrokken, waarop echtparen in volle staatsie gezeten waren; langs alle vaarten naderden zeilschepen vol marktwaren; in weinige uren was de stad vol menschen en vol rumoer.
(…)
Wanneer ze hun inkoopen gedaan hebben, gaan ze de musea zien, of in de koffijhuizen de couranten lezen, of de stad rondwandelen en kijken met een air van medelijden naar al dat volk van winkeliers, beambten, professoren, officiers, overheidspersonen, enz., die in andere landen door den landman benijd worden, en die in hun ogen eigenlijk sukkels zijn. Wie niet weet, hoe de zaken hier staan, zou, als hij dat alles ziet, meenen ergens beland te zijn, waar een groote maatschappelijken revolutie op eens de rijkdom der paleizen naar de boerenhutten had verplaatst, en waar nu de nieuwe rijken van buiten in de stad gekomen waren, om hun beroofde heeren te bespotten.
Maar het mooiste is de avond, wanneer de boeren naar hun erven en dorpen teugkeren. Dan ziet men op alle wegen die zonderlinge boerenwagens in dolle vaart voorthollen, wedijveren om elkander voorbij te komen. De vrouwen zelf hitsen de paarden aan, om in dezen wedstrijd te overwinnen; de overwinnaars laten de zweep knappen als teken van triumf; de lucht weergalmt van gelach, totdat het feestelijk gewoel, met de laatste stralen der ondergaande zon, in het eindeloze groen der velden verdwijnt.

Op deze idylle van de negentiende-eeuwse stad is tegenwoordig het authentiek opknappen van menige binnenstad geënt. Maar ook al slaagt de renovatie, zulke ingrepen zullen altijd gekunstelde ensceneringen zijn want zowel stad als ommeland zijn onomkeerbaar veranderd. Er heeft zich namelijk, om De Amice te parafraseren, een tweede maatschappelijke revolutie voltrokken: de stad heeft zich naar buiten gekeerd en op vele plekken in het ommeland genesteld. Het zijn nu de professoren en beambten die de dorpen en gehuchten bevolken. De eens herkenbare tweeheid van stad en ommeland is versmolten tot een stedelijk netwerk waarin de stad een van de vele knooppunten is waar men kan wonen, werken of recreëren. Dat Groningen qua hoogstedelijke functies het onbetwistbare middelpunt is gebleven, neemt niet weg dat zij zich tot een typische forenzenstad heeft ontwikkeld: ruim 40 procent van de stadjers verdient de kost buiten de stadsgrenzen. Dat betekent dat de in- en uitgaande verkeersstromen in de dagelijkse spitsen bijna even groot zijn. De dagelijkse verplaatsingen van mensen, goederen en diensten tussen de verschillende knooppunten zijn daardoor onvoorstelbaar complex geworden.

Dorpse trekken

Zulke ingrijpende veranderingen van stad en land in de afgelopen decennia hebben onze klassieke voorstellingen op zijn kop gezet. Wie op een willekeurige dag door de Oosterpoortbuurt van Groningen fietst, krijgt al snel de indruk dat hij tussen het spoor en het Verbindingskanaal in een dorp is beland. Hij ziet veel toevallige ontmoetingen tussen vogels van diverse pluimage en opvallend veel bedrijvigheid, en constateert dat er tegen vijf uur een gezellige drukte heerst die na zes uur weer inzakt en door sommigen wordt voortgezet in het buurtcafé. Deze dorpse trekken worden ook op een andere manier bevestigd. In de Oosterpoort floreren verschillende lokale netwerken die op een of andere manier de buurttrots uitdragen, de leefbaarheid bewaken of de geschiedenis vastleggen. Wie had deze spontane ontwikkeling van een postmoderne Gemeinschaft onder de klokkenslag van de Martinitoren ooit kunnen voorspellen?
Ook in de ommelanden voltrekken zich ontwikkelingen die ons voorstellingsvermogen tarten. Even ten zuiden van Rolde wordt in het hart van het Nationaal Landschap Drentse Aa het nieuwe recreatiedorp/beleggingsobject De Hof van Saksen gerealiseerd. Hier worden – als ware het een Vinex-wijk – ruim zeshonderd keuterettes gebouwd in een brinkachtige sfeer. In een met hekwerk, schaamgroen en slagboom afgeschermde binnenruimte ontvouwt zich een merkwaardige kijkdoos van ‘Saksische’ ontwerpkunst: de streekeigen engated community als nieuwste trend op het consumptieplatteland.

Uitdijende leefwereld

Nederland is hard op weg naar één groot stadland waaraan ook de meest afgelegen streken zich niet kunnen onttrekken. Nog niet zo lang geleden waren deskundigen en beleidsmakers van mening dat het platteland als totaalconcept onwerkbaar was geworden. Daarom stapten ze over op minder beladen begrippen als ‘groene ruimte’ of ‘landelijk gebied’.
Maar in de Agenda voor een Vitaal Platteland, die in 2004 door het ministerie van LNV werd uitgebracht, is toch weer voor een brede insteek gekozen. Een belangrijk motief hiervoor is de constatering dat het platteland verandert van een voedselproducent naar een ‘consumptieruimte’ voor alle Nederlanders. Op afstand wil het ministerie inspelen op deze veranderingen door provincies en gemeenten te ondersteunen in hun gebiedsgerichte beleid.
Om het ‘nieuwe’ platteland beleidsmatig te funderen heeft LNV verschillende onderzoeken laten uitvoeren. Een van de meest omvangrijke studies werd uitgevoerd door het Sociaal Cultureel Planbureau, onder de titel Thuis op het platteland (2006). Dit rapport beoogt vanuit verschillende invalshoeken een beeld te schetsen van de huidige leefsituatie. Maar wat in dit rapport onder meer ontbreekt, is het inzicht dat verstedelijking zich niet alleen fysiek manifesteert (bebouwing) maar ook mentaal via leefstijl en ruimtelijk gedrag. Thuis op het platteland gaat, anders gezegd, niet in op de uitdijende leefwereld van de moderne plattelander.

Rusteloos onderweg

In de afgelopen veertig jaar hebben de dorpen in het ommeland van Groningen een alles overheersende woonfunctie gekregen terwijl het werk zich in een groeiend stadsgewest heeft uitgezaaid. De traditionele ommelander en de traditionele stadjer zijn daardoor opgegaan in de nieuwe ‘stadlander’: een homo mobilis die in zijn blikken cocon rusteloos pendelt tussen de domeinen van wonen, werken en ontspannen. In zijn dagelijkse bestaan verstaat de stadlander de kunst van het combineren. In zijn beleving zijn tijd en afstand synoniem geworden en het is een kwestie van goed organiseren om beide zo efficiënt mogelijk te benutten. In hun vrije tijd zijn de stadlanders op elkaars domeinen aangewezen: de stadjer zoekt de geborgenheid van het groene Drenthe of onthaast langs het weidse Wad; tegelijkertijd zoeken steeds meer ommelanders hun heil in het stadse evenementencircus.
Natuurlijk gaat het hier om een karikatuur. De echte, hybride stadlander behoort nu nog tot een minderheid. We kunnen gelukkig nog steeds een helder onderscheid maken tussen de stedelijke en de landelijke leefwereld. Maar er is wel sprake van een maatschappelijke trend die toekomstige leefstijlen een nieuwe inhoud zal geven.

Groene hart

In een onlangs verschenen studie van het Ruimtelijk Planbureau staat een fascinerend kaartje van de bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Opmerkelijk is de centrale positie van het Drentse Aa-gebied in het krachtenveld van de werkgelegenheid. Officieel gaat het hier om het Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap Drentse Aa, het groene hart van het Noorden dat tussen de knooppunten van Groningen, Assen en Veendam ligt ingeklemd.
De landelijke kaart is illustratief voor de nieuwe positie van uitgesproken plattelandsgebieden in het stedelijk netwerk van Groningen. Vooral voor tweeverdieners met jonge kinderen vormen deze rurale kerngebieden aantrekkelijke woonoorden. Dat geldt niet alleen voor de hoofdplaatsen met een breed voorzieningenpakket, maar ook voor de kleinere dorpen. Van hieruit kunnen de veeleisende en drukke huishoudens hun behoeften overeenkomstig hun leefstijl het meest efficiënt vormgeven. Het zijn de uitgesproken voorkeursgebieden voor toekomstige stadlanders: de stedelijke arbeids- en belevingsmarkt onder handbereik en onthaasten vanuit de achtertuin.

Kunst van het combineren

Hoe zit die leefwereld van de ommelander tegenwoordig in elkaar? Met de individualisering van onze samenleving is de collectieve leefwijze van het ‘werkdorp’ ingeruild voor een rurale leefstijl die veel ongrijpbaarder is. Zelfs de doorgewinterde eigenheimers laten zich niet meer in een apart hokje plaatsen. We kunnen hooguit stellen dat bepaalde opvattingen, waarden of voorkeuren verwijzen naar een rurale achtergrond of instelling. Culturele kruisbestuiving heeft bovendien de uitgesproken verschillen tussen autochtonen en nieuwkomers vervaagd. Het pluriforme ‘woondorp’ is een vergaarbak geworden van verschillende leefstijlen die elkaar op het lokale niveau soms kunnen raken maar op het regionale niveau uit elkaar waaieren. Zo heeft iedere ommelander op basis van zijn leefstijl een eigen sociaal-culturele habitat, een leefruimte die een onderdeel is van het stedelijk netwerk rond Groningen.
Uit onderzoek is bekend dat plattelandsbewoners in hun vrije tijd gemiddeld meer kilometers rijden dan in hun woon-werkverkeer. Dat komt doordat veel ommelanders de gewoonte hebben om vanuit hun sociaal-culturele behoeften te ‘shoppen’ in een wijde regio. Met name de tweeverdieners met jonge kinderen verstaan de kunst van het organiseren en combineren.

Sociotoop

Het kleinste onderdeel van een sociaal-culturele habitat zou ik de ‘sociotoop’ willen noemen. Het gaat hier om de woning en zijn directe omgeving, in dit geval dus om dorp en buitengebied. Ondanks het feit dat hij veel onderweg is, brengt de gemiddelde ommelander naar verhouding veel tijd door in zijn sociotoop, blijkt uit Warkelijk waor, een onderzoek naar economische en sociale participatie en het voorzieningengebruik door bewoners van kleine dorpen in Midden-Drenthe (Verwey-Jonker Instituut 2004). Hij doet dat als betrokken dorpsgenoot bij evenementen of feesten, of als vrijwilliger in een van de vele verenigingen. Daarnaast ontspant hij zich graag in de directe leefomgeving, althans wanneer daartoe mogelijkheden bestaan. Iemand met een stedelijk behoeftepatroon zal echter meer tijd kwijt zijn in de regio dan in zijn eigen dorp.
Het kleine dorp, met minder dan 1500 inwoners, vormt bij uitstek de rurale sociotoop. In weerwil van vroegere voorspellingen hebben juiste deze hun vitaliteit teruggevonden. Naast de binnenstad behoren ze tot de meest populaire woonmilieus. Vooral jonge gezinnen lijken een voorkeur te hebben voor de kleinere dorpen in de gebieden die centraal liggen in het stedelijk veld. Dit zijn dan ook in de dubbele betekenis de groenste woonmilieus in stad en lande.

Vrijblijvend individualisme

Het is duidelijk dat de huidige dorpscultuur de verplichtende solidariteit van de werkgemeenschap mist en wordt gekenmerkt door een vrijblijvend individualisme dat de gemeenschapszin weliswaar kan ondermijnen maar evengoed kan inspireren. In dat spanningsveld moeten de meer traditionele netwerken zich voortdurend vernieuwen om te overleven.
Hoewel er veel wordt gemopperd over de werving van vrijwilligers, tonen bijna alle onderzoeken aan dat het verenigingsleven bloeit als nooit tevoren. Ook het vastleggen van de eigen identiteit is populair. Talrijk zijn de publicaties met dorpsgeschiedenissen die na verschijnen meestal snel zijn uitverkocht. In opkomst zijn ook het dorpsarchief, waar de lokale bronnen en antiquiteiten worden bewaard, en een eigen website, niet alleen voor de interne communicatie, maar ook als etalage voor de buitenwereld. De nieuwste trend in dit verband is een eigen dorpsvlag waarmee bij festiviteiten vaak uitbundiger wordt gevlagd dan met de nationale driekleur op de officiële feestdagen.
Naast deze activiteiten die vooral op de eigen gemeenschap zijn gericht, heeft zich tot in alle uithoeken van de ommelanden een zeer diverse evenementencultuur ontwikkeld. Sommige dorpen hebben zich gespecialiseerd op een of meer jaarlijks terugkerende festiviteiten waarmee men zich aan de buitenwereld toont. Ook op de belevenissenmarkt van kunst en cultuur hebben de ommelanden zich een stevige positie toegeëigend, zodat ze een geduchte concurrent voor de binnenstad van Groningen vormen.

Paard als symbool

Als we het over rurale leefstijlen hebben, en hoe die zich vermengen met urbane leefstijlen, is ook het ontstaan van een nieuwe ruraliteit interessant. Met name het hobbyboeren heeft zich stevig op het platteland genesteld en vormt voor veel nieuwkomers een vestigingsmotief.
Een mooi voorbeeld is de opbloei van de paardencultuur. Sinds kort staat de paardenhouderij ineens weer volop in de schijnwerpers. In Noorderbreedte is eerder al geschreven over het economische belang en de uiterlijke gevolgen voor het landschap van deze ‘verpaarding’ of ‘horsificatie’. Het is ook interessant om deze opbloeiende sector eens vanuit een antropologisch perspectief te bekijken. Het gaat hier immers om een boeiende confrontatie van mensen met uiteenlopende leefstijlen die echter een rurale passie met elkaar delen.
Vanouds was het paard het gemeenschappelijke symbool in het verbond tussen stad en ommeland. Evenals op vele kerktorens in het ommeland prijkt op de Martinitoren geen haan maar een paard als windwijzer.
Zowel voor stad als de ommelanden geldt dat de paardencultuur nooit is weggeweest. Ook na de onstuitbare opmars van de tractor tijdens de Marshallhulp was de rol van het paard nog lang niet uitgespeeld. De emotionele band met het edele dier was zo groot dat er vaak een nieuwe generatie aan te pas moest komen om het paard de stal uit te werken. Die hechte band maakte de stap van werkpaard naar hobbypaard op veel boerenbedrijven bijna vanzelfsprekend. Bovendien was er altijd nog een burgerlijke elite die graag een goede som neertelde voor een rij- of springpaard. Maar ook via de draverijen en alles wat daaromheen hing, deelden stad en ommeland de passie voor het paard.
De nieuwe cultus beperkt zich al lang niet meer tot de gegoede middenklasse. Ook de doorsnee stadjer neemt zijn puberende dochter graag mee naar een manege in het ommeland. In de weekeinden is de paardentrailer op de weg een vertrouwd verschijnsel geworden. En het verhaal gaat dat enkele fanatieke liefhebbers in de Oosterparkwijk hun troetelpony in het fietsenhok hebben gestald.
De interesse in het paard en alles wat erbij hoort heeft een veelzijdige cultuur ontketend die zich op alle niveaus in onze samenleving manifesteert. Met zijn vele verschijningsvormen is het paard een troostprijs voor het verdwijnen van de melkkoe uit ons landschapsbeeld. Al deze verschijningen verwijzen naar een waaier van leefstijlen en even zovele netwerken. Het paard is daarmee opnieuw een symbool geworden voor het nieuwe verbond tussen stad en ommeland.

Bij haar stadsgrenzen heeft Groningen nog niet zo lang geleden borden geplaatst met de kreet ‘Beste binnenstad van Nederland’. Het zou kunnen. Maar wat zeker is en minstens zo goed onderbouwd kan worden, is dat Groningen het meest gevarieerde ommeland van ons land heeft. Een ommeland met een keur aan landschappen en woonmilieus, voor iedere leefstijl wat wils. Ain Pronkjewail in golden raand, is Stad en Ommelaand!

Trefwoorden