Marc Calon is akkerbouwer in Zuurdijk en gedeputeerde van de provincie Groningen. Hij beheert, naast de portefeuille financiën, die van volkshuisvesting en ruimtelijke ordening. Vanuit die functie is hij nauw betrokken bij het opstellen van het Provinciaal Omgevingsplan (POP), dat eind dit jaar zal verschijnen. In het Provinciaal Omgevingsplan zullen behoud van landschap, leefklimaat en voorzieningen in het buitengebied centraal staan.

‘Als je naar het platteland kijkt, zoals dat er vandaag de dag bijligt, dan zie je dat de economie voor minder dan twintig procent door de landbouw wordt gedragen. Andere bedrijvigheid, maar vooral het wonen, zijn voor de landelijke economie belangrijker geworden dan de landbouw. Daarom is een discussie losgebarsten om nieuwe woonvormen op het platteland te introduceren, als drager van de economie. Het inwonertal van de meeste gemeenten in het buitengebied daalt en de vergrijzing neemt een grote vlucht. Dat betekent dat op veel plaatsen de voorzieningen onder druk staan: de winkels en de scholen gaan dicht of lijden een zieltogend bestaan. Vanuit de bevolking geredeneerd zal er dus iets moeten gebeuren.’

Concentratie

‘Een tweede, misschien wel de belangrijkste pijler van het Provinciaal Omgevingsplan is het karakteristieke landschap. De identiteit en de openheid van het Groninger landschap staan voor mij en voor het hele provinciebestuur voorop. Wij gaan dat wierdenlandschap in Noord- en Oost-Groningen open houden. En dat gaan we doen door middel van concentratie van woningen en bedrijven in bestaande kernen. Die zijn in een aantal categorieën verdeeld. Om te beginnen is er natuurlijk de stad waar gebouwd kan worden, vooral aan de oostkant zal de komende jaren veel gebeuren. Dan heb je de vijf kleinere stedelijke centra: Delfzijl, Veendam, Hoogezand-Sappemeer, Stadskanaal en Winschoten. Daar mag worden gebouwd. Buiten het stedelijk gebied wordt woningbouw geconcentreerd in de hoofddorpen, zoals Winsum. Wij willen spreiding van wonen en bedrijvigheid tegengaan. Daarom zal in de kleine dorpen niet worden gebouwd, tenzij dat de beeldkwaliteit van het bestaande dorp uitdrukkelijk ten goede komt, bijvoorbeeld door het herstellen van bestaande structuren. Het al dan niet toestaan van nieuwbouw in de dorpen wordt gekoppeld aan voorzieningen. In de kleine dorpen zijn die al verdwenen, of ze zijn niet levensvatbaar. In de dorpen die groot genoeg zijn om hun eigen voorzieningenpeil in stand te houden, zal worden toegestaan dat er wordt gebouwd voor de eigen bevolking: dat komt erop neer dat er wordt gebouwd voor de gezinsverdunning. In dorpen waar voorzieningen dreigen weg te vallen, zal additionele nieuwbouw worden toegestaan.’
‘Wij gaan aan gemeenten de eis stellen dat ze een lokaal huisvestingsbeleid gaan voeren. Daarnaast gaan we de kwaliteit van het stedenbouwkundig en architectonisch ontwerp bevorderen. Die kwaliteit kan je niet afdwingen met regels. Daarom zullen wij geen restrictief, maar een stimulerend beleid gaan voeren. Wij denken aan een soort provinciaal bouwheerschap. Niet achteraf zoals welstand, maar met door ons ingehuurde stedenbouwkundigen en architecten.’

Zichtlocaties

‘Ook met bedrijven gaan we voor concentratie. Als je vanuit de stad naar Lauwersoog rijdt, krijg je onderweg aan je linkerhand vier keer een zichtlocatie voor je kiezen. Er wordt vaak gepraat over het eigen initiatief in de dorpen, maar er ligt wat mij betreft een duidelijke grens. Als een bedrijf boven een bepaalde maat groeit, moet het weg uit een dorp. Er komen te veel vrachtwagens, of een groot lelijk gebouw. Je moet natuurlijk maatwerk leveren, en per geval goed kijken wat er gebeurt, maar als zo’n bedrijf te groot is voor een klein dorp, is de oplossing duidelijk: verhuizen naar een industrieterrein. Dan staat het gemeentebestuur bij mij op de stoep voor bestuurlijk overleg, want dan willen ze hun eigen mini-zichtlocatie. En dan zeg ik: het gaat niet door. Niet elk dorp hoeft zijn eigen bedrijventerrein. We wonen hier niet in Brabant. Ik ga er niet aan meewerken om het landschap naar de knoppen te helpen. Ik wil dat Groningen over vijftig jaar nog steeds Gronings is.’

Kijken naar het landschap

‘Groningen moet zeker geen museum worden. Ik zeg niet dat je niet mag bouwen buiten de kernen. Maar als je bouwt in het buitengebied, moet je heel goed kijken naar het landschap. Als je dat niet doet, krijg je een grote grijze massa. Want één ding wil niemand: homogeniteit. Sommige dingen gaan gewoon niet. Je moet geen grote dikke huizen in het Hogeland bouwen, ook niet voor hele rijke mensen. Maar in andere landschappen kun je wel ingrijpen. En kan je juist door experimentele vormen aansluiten bij de structuur van het landschap. Zo was er laatst een aanvraag voor een indu-strieterrein bij een lintdorp. Eerst werd de gebruikelijke puist voorgesteld. Maar later kwam het idee om het bebouwingslint te verdubbelen. Op die manier kan je dus, door creatief te zijn, bouwen met respect voor het historische landschap. En soms moet je zelfs je toevlucht nemen tot shocktherapie, als er echt iets moet gebeuren. Dat doen we bijvoorbeeld met De Blauwe Stad. Dat gebied moet opnieuw tot leven worden gewekt. In zo’n geval moet je niet spastisch doen en radicaal ingrijpen. Een ander voorbeeld, eigenlijk de enige plek waar echt buiten wordt gebouwd, is het borgwonen in Slochteren. Ik heb daar zo mijn twijfels over. Ik vraag me af of we daar geen spijt van gaan krijgen.’
‘Ons project ‘Buiten bouwen’, maar ook andere projecten, zoals ‘Ontspannen wonen’, ‘Dorpslandschappen’ en de ‘Eo Wijersprijsvraag’ zijn erop gericht vernieuwende vormen te vinden voor het bouwen in het landschap. Deze projecten zijn voor mij belangrijk omdat ze non-conformistisch gedrag faciliteren. En dat hebben we nodig om te ontkomen aan standaardoplossingen voor bouwen en wonen op het platteland.’

Doelen, geen regels

‘Met het Provinciaal Omgevingsplan gaan we naar een nieuwe aanpak van het buitengebied. De overheid is veel te veel bezig geweest met het opstellen van regels. Maar met regels krijg je geen kwaliteit. Ik sprak onlangs nog een architect, die vertelde me dat op sommige plekken de dakhelling van gebouwen door de overheid wordt voorgeschreven. Waar is dat in godsnaam goed voor? Alleen omdat je nergens platte daken wil? Als je te veel regels maakt, krijg je ontduikingsgedrag. Dan gedragen mensen zich net als kleine kinderen: het mag niet en dus doen we het. En veel plannen zijn al achterhaald als ze worden vastgesteld. Daarom zeg ik: je moet doelen formuleren, de middelen volgen daaruit.’

Luisteren naar mensen

‘Het Provinciaal Omgevingsplan stelt doelen, en gaat naar globalere regels. We gaan als organisatie minder dirigistisch worden. Nu ligt het accent vaak op toetsing achteraf, de controle van de regeltjes. De laatste jaren hebben we hier de deur opengezet en zijn we gaan luisteren naar mensen. Wij gaan het debat aan over onze doelstellingen en dan gaan we kijken hoe wij die gaan bereiken. En dat debat gaan we goed structureren. Want het gevaar dreigt altijd dat als je zo lang doorpraat tot niemand meer tegen is, dat je dan met grijze consensusplannen komt waar eigenlijk ook niemand meer voor is. Er lopen hier veel mensen rond die wat kunnen en die gaan wij de kans geven dat ook te doen.’