Zo nu en dan maken wij een slagje over de zondagsmarkt van Toulouse en dan vooral in het overdekte deel. Vaste winkeltjes in een grote hal en geen spoor van Calvijn. Om de zoveel negoties een balie met sterke drank, waar klanten en standhouders zich niet onbetuigd laten. Een weelderige keur aan kwartels in gelei, vetgemeste Kingduiven, gigantisch opgevoerde eendenlevers haast zo groot als een complete eend, slachtkippen, slachthanen, poulardes, kapoenen, konijnen in champignonragout. Vis in alle maten en soorten, een complete rog demonstratief uitgestald, je kan er moten vanaf laten snijden. Worsten als decoratieve objecten. Grote donkere sombere leren worsten, kleine vrolijke worstjes in strengen -met meel besprenkeld-, worsten met aantrekkelijk bruinglanzend vel, kromme worsten, rechte worsten, worsten met knoflook, een variatie die je nieuwsgierig naar de inhoud maakt. Rijen winkeltjes met allerlei soorten kaas: een kaas groter dan een autoband, geitenkaas als bolletjes, geitenkaas als schijven, geitenkaas als pyramidetjes. Geitenkaas in de vorm van een metronoom, geproduceerd door geiten die uitsluitend gekonfijte distels gegeten hebben. Als we dat allemaal gezien hebben, kunnen we er in Nederland weer even tegen.
Net zoals het geleidelijk verdwijnen van zelfkazende boeren, zelfbakkende bakkers en zelfmuntende valsemunters, beginnen in Nederland de zelfkokende huisvrouwen zeldzaam te worden. Fastfood om mee te nemen, pizzakoeriers en magnetrons vervangen de traditionele moeders, zo meldt de dagbladpers. Tegelijk met deze ontkeukening valt de hang naar mooie en dure keukens op die als statusobject in toenemende mate een rol spelen. Ze worden schaamteloos in de zit-woonkamer tentoongesteld, maar dienen hoegenaamd niet meer om te koken.
Nu was ik vanwege een eetprobleem op het platteland gaan wonen, omdat ik daar begrip voor mijn moeilijkheden verwachtte. Het platteland had in die tijd (1970) nog maar net zijn pompstraten verbouwd en zou niet licht tot ontkeukening overgaan. Er waren mij van het platteland aantrekkelijke maar ook merkwaardige eetgewoonten bekend. Zo at mijn agrarische familie onder de rook van Enumatil, tijdens het hooien, potstro of meelpuut (Jan-in-de-zak) en de volgende dag de overblijfselen, eventueel opgebakken. Het betrof stevige maaltijden van een consistentie waarmee ook goed ruiten ingezet konden worden; boekweiten grutten of meel in een linnen zak die in kokend water werd gehangen. Over het geheel kwam dan boter en stroop. Systematisch werden deze spijzen door mijn oom ingedeeld bij de ‘luie wijvenkost’. Dat was verklaarbaar, immers, de zelfkokende vrouwen moesten meedoen aan het hooien en daarnaast ook nog een maaltijd op tafel zetten.
Voortbordurend op dat stramien verwachtte ik op het platteland consideratie of zelfs steun voor mijn eetprobleem. Hoe bedrogen kwam ik uit! Toen ik daar na enkele jaren gewag maakte van mijn gewoonte waarmee ik in de grote stad al walging had gewekt, liep het op een teleurstelling uit. Een gezellige boerin, die met haar omvang en gewicht hoog scoorde voor een bestuursfunctie bij de Plattelandsvrouwen, keek mij vol afgrijzen aan: ‘Harregat màn, dat meen je toch niet!?’ Enige tijd later maakte ik een locale paardenfokker en bijenhouder deelgenoot van mijn grote geheim. Toen hij aan één van mijn vrienden vroeg: ‘Is die man wel normaal?’ trok ik mijn conclusies. Mijn geheim is namelijk een pathologische honger naar gekookt vet spek (van een soort swien’n die tegenwoordig niet meer gefokt worden), grote stukken vet lillend spek, spek dat niet storend doorregen is, dat licht in ruime mate doorlaat en dat op de tong smelt. Helaas, deze voorliefde is niet meer van deze tijd. Het bleek me, dat wat je ook van het noordelijke dorpslandschap vindt, om het eten hoef je er niet te gaan wonen, ik ontving geen enkel begrip of mededogen. Het blijkt dat ook het Noorden al ontkeukend is.
Daarom voor de zelfkokende huisvrouw onder de lezers een eenvoudig plattelandsmenu:
Sûpenbrei zonder stroop
Boerenkool (bij voorkeur Westlandse middelvroege zonder rupsen) met blokjes vet spek (zes bij zes bij zes cm), daglicht doorlatend
Pleegzusterbloedwijn 1955
Sûpenbrei mèt stroop