Moderne steden zijn bovengrondse vormen die verankerd zijn in de ondergrondse infrastructuur die bestaat uit leidingen, kabels en vooral rioolpijpen. Een eenmaal aangelegd riool dicteert voor vele tientallen jaren de indeling van de bovengrondse bebouwing. De oude nederzettingen met hun ogenschijnlijk schotse en scheve ordening konden zich onafhankelijk van een dergelijke infrastructuur ontwikkelen en aanpassen aan de wensen van de eigen tijd. Maar er zijn andere mogelijkheden, aldus de directeur van Van Hall Instituut Business Center.

Hier en daar wordt gedacht aan nieuwe bebouwingsvormen die meer onafhankelijk zijn van de ondergrondse infrastructuur en daardoor een minder starre verschijningsvorm hoeven aan te nemen. Afhankelijk van het standpunt van de beoordeler wordt dit wegwerp bebouwing of lichte bebouwing genoemd.
De moderne technologie maakt deze ‘lichte’ bebouwing mogelijk: telefonie en radio/tv kunnen inmiddels via één kabel aangevoerd worden en waarom nog een gasaansluiting aanleggen voor een huis dat minder dan 1000 m3 per jaar verbruikt. De meest starre van alle aansluitingen is het riool. De mogelijkheden om rioolloos het afvalwater te verwerken nemen sterk toe. De oorzaak van deze ontwikkeling komt voort uit de eis dat vanaf 2005 geen ongezuiverde lozingen meer in de bodem of op het oppervlakte water mogen plaatsvinden. Deze eis heeft er toe geleid dat er langzamerhand een markt komt voor kleinschalige afvalwaterzuiveringssystemen. Deze systemen voor de Individule Behandeling van Afvalwater, ook wel IBA systemen genoemd, worden steeds beter en compacter. Inmiddels zijn er zo’n 40 leveranciers actief die met zeer uiteenlopende systemen de markt willen bedienen.

Wettelijk kader

Gemeenten hebben de zorgplicht voor de doelmatige inzameling en het transport van afvalwater. In de praktijk wordt dit opgevat als een rioolplicht. Van de ruim 6 miljoen woningen in Nederland is 97% aangesloten op het riool. Vrijwel alle rioolstelsels leiden naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze dekkingsgraad is zeer hoog, bijvoorbeeld in Vlaanderen is slechts 38% van de huishoudens aangesloten op een riool dat leidt naar een RWZI, 19% loost zelfs rechtstreeks op het oppervlaktewater.
Van de ca. 200.000 ongezuiverde huishoudelijkafvalwaterlozingen in Nederland zullen de komende jaren ca. 120.000 alsnog aangesloten worden. Tegelijkertijd moeten veel bestaande rioolsystemen worden aangepast en uitgebreid, een operatie die vele miljarden gaat kosten. Er blijven dan nog ca. 80.000 ongezuiverde lozingen over. Dit betreft huishoudelijke lozingen en lozingen van agrarische bedrijven. Deze worden aangemerkt als ’te dure’ locaties. De grens tussen ’te duur’ en ‘niet te duur’ ligt vast in het provinciaal beleid. Daarin is beschreven waar de grenzen liggen voor de zogenaamde niet-kwetsbare gebieden, kwetsbare gebieden en zeer kwetsbare gebieden. Elke provincie heeft daarin een eigen beleid maar de grenzen liggen in Nederland ongeveer op respectievelijk ª15.000 voor niet-kwetsbare gebieden, ª20.000 voor kwetsbare gebieden en ª25.000 voor zeer kwetsbare gebieden. Als de aanlegkosten voor een rioolaansluiting in een bepaald gebied deze grens overschreiden, kan de gemeente ontheffing krijgen van de priovincie voor de ‘zorgplicht’. In dat geval is de gemeente van een probleem verlost, er hoeft geen riool te worden aangelegd.
De lozer echter overtreedt de wet want hij mag niet ongezuiverd lozen. Gelukkig biedt de wet ruimte voor een systeem voor Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA), ook agrarische lozingen mogen verwerkt worden met een IBA systeem. Voor bestaande huishoudelijke lozingen (tot 5 inwoner equivalenten) in niet-kwetsbaar gebied is dat de septictank van 6000 liter. Voor nieuwe lozingen of lozingen in kwetsbaar of zeer kwetsbaar gebied mogen aanvullende eisen gesteld worden. Deze aanvullende eisen betreffen het zuiveringsrendement, de hogere rendementen kunnen niet gehaald worden door de septictank.
De gezamenlijke waterkwaliteitsbeheerders hebben er voor gepleit de zuiveringsrendementeisen te verdelen in klassen. Klasse 1 heeft een laag rendement, overeenkomend met het rendement dat een goede septic tank kan halen. Klasse 2 heeft een hoger rendement, een goed geconstrueerd en correct gebruikt IBA systeem kan dat halen. Klasse 3 is de topklasse, in deze klasse wordt niet alleen gekeken naar de vermindering van de zuurstofbindende waarden (BZV en CZV), maar ook naar stikstofverwijdering en zelfs fosfaat (klasse 3b).

Een door VROM en KIWA geleide certificeringsregeling is in ontwikkeling waarbij dezelfde klasse indeling wordt gehanteerd. Met de certificering en de klasse indeling wordt enige transparantie gecreerd in de markt waarop nu tientallen systemen worden aangeboden. In verreweg de meeste gevallen is de voorgeschreven septic tank van 6000 liter voldoende. In geval van aanvullende eisen, dus bij nieuwe lozingen of lozing in kwestbare gebied, zullen klasse 2 en 3 worden voorgeschreven.

Verschillende systemen

De klasse 2 en 3 systemen zijn te verdelen in de rietveldfilters (helofytenfilters), de filtratiesystemen en de compactsystemen. De groep van de compactsystemen wordt gevormd door allerlei technische systemen die roteren, borrelen of pompen.
Het helofytenfilter is de meest bekende IBA, het bestaat uit een zandbed met daarin rietplanten. Met een diepte van ca. 1 meter is een oppervlakte per lozend persoon van 5 m2 voldoende. Op basis van experimenten met tientallen helofytenfilters kan geconstateerd worden dat een goed geconstrueerd en correct gebruikt systeem voldoet aan de klasse 2 eisen en de betere zelfs aan de klasse 3 eisen. Dit geldt ook voor de filtratiesystemen, meestal uitgevoerd als een zandfilter. Een zandfilter is meestal een afgedekt compartiment van 1,5 meter diep gevuld met zand, per lozend persoon is 3-4 m2 voldoende. Zowel een goed helofytenfilter als een goed zandbedfilter zijn niet eenvoudig te construeren, het is veel meer dan een bak met een aan- en afvoer.
De compactsystemen bestaan uit de hoofdgroepen: oxidatiebed, actiefslibinstallatie, biorotor en submerged bed. Het zijn alle compacte constructies met mechanische componenten, voor één huishouden ter grootte van een forse koelkast. Alle kunnen voldoen aan klasse 2, de betere ook aan klasse 3.

Alle systemen gaan uit van hetzelfde werkingsprincipe: micro organismen zetten de organische vervuiling om in water, kooldioxide en stikstofgas. De technische uitvoering is steeds gericht op het maximaliseren van de activiteit van de micro organismen.

In het aanstaande certificeringsprogramma van KIWA zullen de systemen 6 maanden lang aan zeer zware tests worden onderworpen. De systemen die door deze tests heen komen met een certificaat klasse 1, 2 of 3 zijn gegarandeerd goede en betrouwbare systemen.

De afgelopen jaren zijn er ruim tientallen verschillende systemen getest in allerlei praktijk experimenten. Op basis van deze ervaringen begint het besef door te breken dat IBA systemen een volwaardig alternatief kan zijn voor een riool. Het Van Hall Instituut in Leeuwarden heeft bij de nieuwbouw in 1993 een watertechnologielab kunnen bouwen dat uniek is in Europa. Dankzij deze faciliteiten wordt nu onderzoek gedaan aan 15 verschillende systemen. Binnenkort kan hier ook het door KIWA geleide certifceringsonderzoek aan IBA systemen worden uitgevoerd. De inmiddels verzamelde gegevens bevestigen het beeld dat IBA een volwaardig en goedkoop alternatief is voor riolering. Het ministerie van VROM heeft het Van Hall Instituut verzocht de voorlichting over IBA systemen te verzorgen. In dat kader worden publicaties, excursies en voorlichtingsactiviteiten uitgevoerd. Samen met FLTO is in Oenkerk een voorlichtingspunt voor de agrarische sector ingericht.

In Noord Nederland zijn er nu nog ca. 25.000 niet-aangesloten percelen. Ca. 5000 zullen alsnog aangesloten worden, er zullen dus zo’n 20.000 IBA systemen geplaatst moeten worden. Het grootste deel kan volstaan met een septic tank. Enkele duizenden lozingen vinden plaats in kwetsbaar en zeer kwetsbaar gebied, daar zullen klasse 2 en klasse 3 voorgeschreven worden.

Hoewel de wet zich richt tot de lozende burger lijkt het dat de gemeenten en waterkwaliteitbeheerders het voortouw nemen bij de totstandkoming van voorzieningen in het niet-gerioleerde buitengebied. In heel Nederland wordt gezocht naar de juiste uitvoering en interpretatie van het beleid. Geconstateerd kan worden dat er geen sprake is van uniform beleid, tegelijkertijd worden aansprekende voorbeelden gecopieerd en beginnen zich langzaamaan standaarden te ontwikkelen. Ook kan geconstateerd worden dat de erkenning dat Individuele Behandeling van Afvalwater een volwaardig alternatief is, steeds groter wordt. De KIWA certificering die in 1999 kan beginnen zal deze erkenning nog verder bevorderen. Vanaf 2000 zal plaatsing van gecertificeerde systemen mogelijk zijn.

Naast de toepassingen in het ongerioleerde buitengebied zijn nieuwe toepassingen van deze kleinschalige systemen mogelijk. Naarmate de erkenning toeneemt dat het toch wat onzinnig er steeds van uit te gaan dat het transporteren over grote afstanden van enorme hoeveelheden water via peperdure ondergrondse voorzieningen de enige oplossing is voor ons afvalwater, zal de toepassing van lokale of individuele systemen ook toenemen. Daarmee wordt een zekere onafhankelijkheid van starre ondergrondse systemen gecreeerd die kan leiden tot andere vormen van ruimtelijke planning en vormgeving.
Ook de integrale benadering van waterbeheer kan leiden tot toepassing van kleinschalige systemen. Juist in het Noorden liggen op dit gebied kansen.