Nederland groeit dicht. Woningbouw, infrastructuur, bedrijventerreinen, landbouw, natuur en recreatie eisen allemaal een deel van de ruimte op. In dit artikel bespreken we een aantal ontwikkelingen in de veeteelt en de mogelijke gevolgen daarvan op het landschap in Noord Nederland.

Er is breed gedragen weerzin onder het Nederlandse publiek tegen de bio-industrie, om de volgende redenen. Dieren in veel te kleine hokken wordt de mogelijkheid onthouden om natuurlijk gedrag te vertonen. Hun welzijn wordt aangetast. Zeventig procent van de dierlijke productie in Nederland wordt geëxporteerd. Dit brengt veel geld in het laatje, terwijl de nadelen niet aan de sector worden doorberekend.
Alle dieren produceren mest en ammoniak. Op de plaatsen waar veel mest wordt uitgereden (gedumpt), tast de ammoniak het bos en de soortenrijkdom van schrale natuurgebieden aan. Nitraat en fosfaat vervuilen het grond- en oppervlaktewater; zware metalen uit de mest vervuilen de bodem. Dichtbij de intensieve veehouderijen vergalt de stank het woongenot van de buren en het recreatieplezier van wandelaar en fietser.

Roze en gevederde invasie

De roze invasie van varkens uit Brabant en de gevederde invasie van kippen uit de eigen regio zijn langzaamaan tot staan gebracht. In de provincie Groningen lopen nog juridische procedures tegen aanvragen voor ongeveer 70.000 varkens. Dit betreft vooral aanvragen in Veendam.
Het teruglopen van nieuwe aanvragen is het effect van een wijziging in het Streekplan door de Provincie Groningen, gevolgd door soortgelijke wijzigingen in vrijwel alle bestemmingsplannen van de gemeenten. Door dergelijke maatregelen is het nu onmogelijk bedrijven voor intensieve veehouderij met Brabantse afmetingen in Groningen of Drenthe te vestigen.

Mestoverschot in Noord-Nederland

Enige jaren geleden verscheen het rapport Grond voor Grondgebondenheid van de noordelijke milieufederaties en Groningen Tegen Bio-industrie (GTB). Zij lieten zien dat de veestapel van de drie noordelijke provincies anno 1996 al meer mest produceerde dan in de landbouw kan worden afgezet bij een min of meer ecologisch verantwoord mestbeleid.
Het teveel aan mest is niet het gevolg van de intensieve veehouderij, maar komt van de melkveehouderijen. Als de mest van 1998 met een volpropstrategie en de fosfaatnormen van 2005 over al het bouw- en grasland wordt verdeeld, is er in Groningen en Drenthe nog steeds een ’tekort’ aan fosfaat. Dat wordt echter ruimschoots goedgemaakt door de overproductie uit Friesland. Op een totaal van 34,7 miljoen kilo geproduceerd fosfaat had Noord-Nederland anno 1998 een mestoverschot van 0,6 miljoen kilo fosfaat. Bij een realistischer afzetscenario (zonder alle gewassen met mest vol te proppen) wordt het overschot nog groter.

Veeverplaatsing naar het Noorden

Vorig jaar werd voorgesteld om ter ontlasting van andere, zwaar met ammoniak overbelaste provincies vijfhonderd bedrijven met rundvee naar de noordelijke provincies te verplaatsen. Die zouden er dan in het Oldambt bij kunnen, want daar is een lokaal mesttekort. Een ‘lokaal’ mesttekort betekent alleen maar dat er in een bepaalde gemeente meer akkerbouw dan veeteelt wordt bedreven.
Een import van vijfhonderd rundveebedrijven met elk pakweg honderd stuks vee, zal het mestoverschot in het Noorden weer met 0,2 miljoen kilo fosfaat doen toenemen. De import van veebedrijven uit bijvoorbeeld Gelderland betekent dus alleen maar dat er vuil van een zeer vervuilde regio naar een niet zo schone regio wordt verplaatst. Dat is strijdig met een strategie om schoon te houden wat (min of meer) schoon is.

MINAS en nitraatrichtlijn

In mest zit behalve fosfaat ook nitraat. Het grondwater onder vrijwel alle zandgronden in Nederland bevat te veel nitraat of zal over enige tijd overbelast zijn. In 1997 werd in Drenthe in 40% van de metingen de drinkwaternorm in filters op 9 en 24 meter diepte overschreden.
Op de klei loopt het teveel aan mest met nitraat in de sloot en vervuilt het dus het oppervlaktewater. Het eindresultaat is onder andere algengroei in de Waddenzee en aantasting van de kwelders. Het zal niemand ontgaan zijn dat de huidige minister van Landbouw – met de adem van de Europese Commissie in de nek – zwaar heeft ingezet op het saneren van de nitraatvervuiling. Nederland moet voldoen aan de nitraatrichtlijn en het instrument om dat te bereiken is de mineralenboekhouding, de MINAS. Om boetes te voorkomen, zullen vooral eigenaren van grote ligboxenstallen meer grasland nodig hebben.

Meer weiden

In ons land kan de gewenste toename van grasland eigenlijk alleen maar door verdringen van akkerland totstandkomen. Als – om de gedachten te bepalen – het areaal aan grasland in Groningen, Friesland en Drenthe met tien procent moet worden uitgebreid, is daar 32.000 hectare land voor nodig. Dat is net zoveel als het hele areaal aan wintertarwe in de provincie Groningen of iets minder dan het complete areaal aan consumptie- en fabrieksaardappelen in Drenthe.

Ammoniakbeleid

In de beginjaren van het mest- en ammoniakbeleid heeft men geprobeerd de ergste schade aan bossen en natuurgebieden te voorkomen door eisen te stellen aan de afstand tussen intensieve veehouderijen en het dichtstbijzijnde natuurgebied. Hoe meer dieren, hoe groter de afstand. Het bevriezen dan wel doen afnemen van het aantal kippen en varkens, zoals beoogd door de Wet Herstructurering Varkenshouderij (WVH), heeft echter in Brabant en Limburg veel meer effect. Omdat de overheid vindt dat door het aanwijzen van concentratiegebieden de negatieve invloed van de bio-industrie voldoende beteugeld is, wil men de ammoniakwetgeving afschaffen. Daarmee valt helaas elders een instrument weg om de natuurgebieden tegen een overmaat aan intensieve veehouderij te beschermen.
Een voorbeeld is de situatie in de gemeente Vlagtwedde. In figuur 1 zijn de bestaande intensieve veehouderijen met varkens en kippen in Vlagtwedde en de sinds 1997 aangevraagde uitbreidingen in deze sector weergegeven met cirkels. De grootte van de cirkels is een maat voor de stank (en indirect voor de hoeveelheid ammoniak) van het aantal varkens of kippen dat in een stal wordt gehouden. MVE is de afkorting voor MestVarken Eenheid. Eén varken produceert ongeveer evenveel stank als honderd kippen. De rundveehouderijen van de gemeente staan niet op deze kaart ingetekend.
Op dezelfde kaart zijn de nu nog tegen ammoniak beschermde natuurgebieden in groen gespikkeld aangegeven. Deze bescherming vervalt met de invoering van de nieuwe WVH. Gebieden die tot de aangewezen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) behoren, zijn op de kaart donkergroen. In Vlagtwedde loopt de EHS voornamelijk langs de Ruiten A, die door Westerwolde slingert.

Boven Zwolle is alles schoon

Als de bescherming van de huidige ammoniakwet wegvalt, zouden bedrijven met intensieve veehouderij in de buurt van de helft van de nu nog beschermde gebieden weer kunnen uitbreiden tot de maxima die het ruimtelijke beleid toestaat. Het oorspronkelijke idee was dat men met extra beleid het gebied van de Ecologische Hoofdstructuur of ook in een zone daaromheen veevrij zou kunnen worden, bijvoorbeeld door bedrijven uit te kopen of te doen verplaatsen. De Tweede Kamer heeft zich hier echter tegen verzet. Het is maar zeer de vraag of de provinciale overheid nog enige bevoegdheid krijgt om de hier en daar sterk met ammoniak vervuilde delen van de provincie te saneren. Volgens de gebruikelijke politieke opvattingen is alles boven Zwolle zo ‘schoon’ dat hier niets meer hoeft te gebeuren.

Diervriendelijke provincie

Als gevolg van de nieuwe welzijnswet voor dieren worden veel stallen voor varkens momenteel aangepast, zodat de varkens ten minste één vierkante meter ‘leefruimte’ ter beschikking hebben. Dat is beter dan de gangbare 0,7 m2 die de varkens nu meestal hebben, maar het is bepaald niet echt diervriendelijk te noemen. Het zou al een hele verbetering zijn al alle varkens in het Noorden volgens de principes van de biologische landbouw zouden worden gehouden; dit betekent één vierkante meter in de stal en twee vierkante meter per varken buiten de stal. Zal dat invloed op het landschap hebben? Ja en nee, denken wij.
Als bij elk bedrijf dat varkens houdt, de varkens buiten zouden mogen lopen, maakt dat een andere indruk dan de huidige geblindeerde, potdichte stallen, die vaak los in het landschap staan. Qua aanzicht zal dit voor veel mensen zeker een prettiger indruk maken.
Wat zou het ruimtebeslag zijn? De grootste bedrijven in de noordelijke provincies hebben 5.000 dieren. Zo’n bedrijf heeft dan 10.000 m2, dat is 1 hectare, nodig om de dieren buiten te laten lopen. Om alle 370.000 min of meer volwassen varkens in alle drie noordelijke provincies (1998) samen elk twee vierkante meter weiland te geven is 74 hectare nodig. Dat komt overeen met minder dan 0,01% van de totale hoeveelheid bouw- en grasland van de agrarische sector.

Mooi is anders

Bedrijven, die (leg)kippen echt de ruimte geven, gaan uit van één vierkante meter grasveld per kip. Het totale aantal kippen in de drie noordelijke provincies bedroeg anno 1998 16,4 miljoen. Als die allemaal buiten mogen lopen, is daarvoor 1642 hectare nodig. Dat komt overeen met 5% van het totale areaal aan maïs in de regio; niet te verwaarlozen, mooi is anders, maar het is te overzien. Het zou vooral in sommige gemeenten met veel pluimvee het landschapsbeeld beïnvloeden.
De invloed van biologische bedrijven, waar dieren buiten lopen, op de directe omgeving is bij een gelijk aantal dieren veel groter dan de invloed van bio-industriebedrijven. De laatste vangen de mest in de stallen op, waarna deze elders kan worden uitgereden. Deze mest moet ondergewerkt worden om de ammoniakafgifte te beperken. In de biologische veehouderij deponeren de dieren althans een deel van de mest direct buiten, zodat daar ter plekke meer ammoniak uit de mest direct in de lucht komt. Het is dus wenselijk dat deze bedrijven een relatief geringe omvang houden en zeker niet te dicht bij natuurgebieden staan.

De auteurs zijn bestuurslid van GTB; het artikel kwam tot stand met dank aan medebestuurder Wim Dussel en Leo de Vree voor de cartografische ondersteuning.