Binnenkort wordt in de Fraeylemaborg te Slochteren Lokaal Palet ? Groningen, stad en land gezien door zijn schilders geopend, een tentoonstelling die laat zien dat niet alleen de vermaarde schilders van De Ploeg, maar ook ander Groninger kunstenaars tot op de dag van vandaag inspiratie vinden in hun directe omgeving. Aan de hand van meer dan veertig kunstwerken worden stad en provincie in beeld gebracht en wordt tegelijkertijd een overzicht geboden van een eeuw Groninger landschapsschilderkunst. In een omvangrijke publicatie worden de werken toegelicht en plekken geduid.
Ik ben geen Groninger van geboorte en heb de vasthoudendheid waarmee plaatselijke kunsthistorici en -liefhebbers kunstwerken van vooral Ploeg-schilders willen verbinden met een bepaalde plek, lange tijd niet begrepen….
Binnenkort wordt in de Fraeylemaborg te Slochteren Lokaal Palet ? Groningen, stad en land gezien door zijn schilders geopend, een tentoonstelling die laat zien dat niet alleen de vermaarde schilders van De Ploeg, maar ook ander Groninger kunstenaars tot op de dag van vandaag inspiratie vinden in hun directe omgeving. Aan de hand van meer dan veertig kunstwerken worden stad en provincie in beeld gebracht en wordt tegelijkertijd een overzicht geboden van een eeuw Groninger landschapsschilderkunst. In een omvangrijke publicatie worden de werken toegelicht en plekken geduid.
Ik ben geen Groninger van geboorte en heb de vasthoudendheid waarmee plaatselijke kunsthistorici en -liefhebbers kunstwerken van vooral Ploeg-schilders willen verbinden met een bepaalde plek, lange tijd niet begrepen. Ik vond dat de hang naar duiding en herkenning het oog alleen maar kon vertroebelen en zuivere kwaliteitsoordelen in de weg stond. Tenslotte zijn de kunstenaars van De Ploeg meer dan chroniqueurs van hun omgeving. Nog steeds beoordeel ik Ploeg-werken uitsluitend op hun artistieke betekenis, maar ik ben me gaandeweg wel gaan interesseren voor het land waaraan zoveel kunstenaars inspiratie ontleenden.
Kunstenaars als Wiegers, Dijkstra, Altink en Hansen leerden mij uiteindelijk de schoonheid kennen van het gebied dat zoveel verschilt van de streek waar ik vandaan kom. Als ik er nu met mijn fiets op uit trek, de loop van het Reitdiep volg of de gehuchten en dorpen verken, zie ik hun land, licht en kleuren. Steeds meer voel ik mij Groninger en steeds vaker betrap ik mij erop ‘plekken bij schilderijen te zoeken’.
Tolhuis aan de Wolddijk
Toen ik enige tijd geleden een korte tekst moest schrijven over het omstreeks 1925 vervaardigde schilderij De blauwe weg van Jan Altink heb ik met de verbetenheid van ‘echte Groningers’ geprobeerd het tolhuisje dat zo prominent op het schilderij aanwezig is, te traceren. Oude kaarten, atlassen, fotoboeken noch speurtochten boden uitkomst en ik moest me erbij neerleggen dat ik de plaats waar het huisje staat ? of ooit heeft gestaan ? niet kon onthullen.
Een zomer later zag ik het opeens! Ik was er regelmatig langs gefietst tijdens mijn tochten naar het Hogeland. Waarom het me nooit eerder is opgevallen begrijp ik nog steeds niet, want er is weinig veranderd aan de situatie die Altink ooit aantrof. Nog steeds staat het kleine huisje eigenwijs dicht tegen de weg die een flauwe bocht naar links maakt. Wel is de plaatselijke infrastructuur ingrijpend gewijzigd. Met de aanleg van de Bedumerweg en de brug over het Van Starkenborghkanaal werd het Boterdiep verlegd en voorgoed gescheiden van Molenstreek en Wolddijk. Het voormalig tolhuis bevindt zich aan het begin van de Wolddijk te Noorderhoogebrug, in de nabijheid van de loop die het Boterdiep vroeger nam.
Fijnzinnig schoonheidsgevoel
Evenals Wiegers en Dijkstra legde Altink het open Groninger cultuurlandschap vast in vlot geschilderde, kleurrijke schilderijen, maar de heftige expressie die het werk van Wiegers en Dijkstra kenmerkt, ontbreekt bij hem. Zowel de landschappen als de portretten die Altink gedurende deze periode maakt, onderscheiden zich door een fijnzinnig schoonheidsgevoel dat zich uit in kleur, toets en tekening. Zelfs als ongemengde kleuren met ferme streken van de kwast tegen elkaar zijn geplaatst ademt het werk de aangename kalmte van zijn karakter en van een welhaast negentiende eeuws gevoel voor licht en poëzie. De pittoreske bekoorlijkheid van het oude huisje met zijn licht gekromde gevel moet hem wel hebben aangesproken. Ouder in jaren zullen opvattingen, sentimenten en beeldtradities die rond de eeuwwisseling binnen de Nederlandse kunst heersten, hem meer vertrouwd zijn geweest dan de meeste kunstenaars van De Ploeg. In zijn werk uit de jaren twintig lijkt Altink deze te verbinden met de expressionistische beeldtaal en technieken die Wiegers in Groningen had geïntroduceerd. Ofschoon zijn portretten in artistiek opzicht niet onderdoen voor zijn landschappen, leverde hij met het laatstgenoemde genre de belangrijkste bijdrage aan het Ploeg-expressionisme.
Hoge horizon
In tegenstelling tot Wiegers, die in zijn werk veeleer uiting gaf van persoonlijke expressie, en Dijkstra, die expressiviteit koppelde aan topografische herkenbaarheid, zocht Altink vooral naar beeldende mogelijkheden om licht en land te karakteriseren. Meerdere malen maakte hij daartoe, zoals in het schilderij ‘Fietsers’ uit 1925, gebruik van een staand formaat en een compositieschema dat wordt bepaald door een hoge horizon en een verhevigd perspectief. In De blauwe weg hanteert Altink daarentegen een liggend formaat en is met de verticale beeldopbouw ook de beeldende suggestie van een ver verschiet verdwenen. Niettemin vormt ook in dit schilderij de weg het belangrijkste motief om het kijken te richten en diepte te verbeelden. Nagenoeg de volle breedte van de voorgrond vullend strekt de weg zich naar de middengrond uit om achter de gevel van het tolhuisje te verdwijnen, begeleid door de van linksonder naar rechtsboven verlopende denkbeeldige diagonaal en de ritmische vormen van hekken. Doordat het baksteenrode huisje afsteekt tegen het ingetogen blauw, groen en violet, en de voorgevel (vanuit het midden van de compositie) met de richting die de weg neemt terugwijkt en zich uitstrekt tot aan de bovenzijde van de compositie, lijkt Altink de aandacht zelfs te willen vestigen op de ruimte erachter. De beschouwer wordt bijna uitgenodigd de loop van de Wolddijk tot ver in het beeld te volgen. Daarentegen is de weg nadrukkelijk weergegeven als een helder blauw vlak en maakt hij deel uit van een algeheel patroon van kleuren, vormen en vlakken, die volgens een onderliggende structuur van horizontalen, verticalen en diagonalen hun plaats binnen het beeld hebben gevonden. Waarschijnlijk is het schilderij dan ook geschilderd naar ter plekke gemaakte tekeningen en heeft Altink binnen de vier muren van zijn atelier de realiteit volgens een geometrisch beeldschema herordend. Dit onderliggend schema stelde Altink in staat een evenwichtig bestel te realiseren van ritmisch over het beeldvlak verspreide horizontale en verticale accenten. De vertekeningen in het tolhuisje ? dat in werkelijkheid minder hoog is ? laten zich mede hieruit verklaren.
Het Groninger land
Evenals in andere schilderijen die Altink omstreeks 1925 maakte, roept hij in De blauwe weg vooral spanning op tussen ruimtelijke suggestie en een vlakmatige presentatie. Waar hij in werken als Fietsers voornamelijk gebruikmaakt van verticaal gerichte accenten, hanteert hij in De blauwe weg een opvallend harmonieus compositieschema. Horizontalen en verticalen, en krachtige en zachte kleuren houden elkaar volledig in evenwicht. Bovendien ontbreken de vrije vormbehandeling en vlotte penseelvoering die zijn werk in deze jaren over het algemeen kenmerken: weloverwogen zijn vormen geschilderd en omlijnd.
Schilderijen als De blauwe weg tonen aan dat Altink rond 1925 niet uitsluitend ‘en plein air’ en volgens de optische uitgangspunten van het impressionisme werkzaam was maar de realiteit onderwierp aan een stringente ordening. Deze ordening bood hem de mogelijkheid tot kernachtige typeringen te komen van het geobserveerde gegeven, het Groninger land.
Het land in
Nog steeds kan ik me verbazen over de voldoening die ik voelde toen ik het tolhuisje eindelijk had gevonden. Ik heb vrijwel meteen foto’s genomen, ongeveer vanaf de plek waar Altink het huis en de weg in een schets moet hebben vastgelegd. Helaas ontnemen hoge struiken het zicht op het boerenhuisje ter linkerzijde van de weg. In het najaar zal ik het nog eens proberen.
Als ik nu ter hoogte van Molenstreek de Wolddijk in sla, heb ik het schilderij voor ogen en probeer ik me voor te stellen hoe ooit op de toen nog onverharde weg weerkaatsend daglicht kon transformeren in dat prachtige ‘Altink-blauw’. Voor mij heeft die plek ook eigenlijk alleen maar betekenis in relatie tot het schilderij. Met mijn ‘ontdekking’ heb ik een spoor teruggevonden van de schilder die mij zo dierbaar is geworden, en meen ik het schilderij en daardoor Altink beter te begrijpen. In ieder geval ben ik ervan overtuigd dat de landschapsschilderkunst van Ploeg-schilders alleen verstaan kan worden vanuit hun bevlogenheid voor en verbondenheid met de oude gecultiveerde gebieden ten noorden van de stad. Wie kunstenaars als Altink en Dijkstra wil leren kennen moet het land in, het licht zien, de wind voelen en het hooi ruiken. En het helpt absoluut als plekken kunnen worden geduid: ‘Daar heeft hij gestaan of misschien wel gezeten; zo zag hij de weg, de huizen, de bomen en de lucht. En zo heeft hij het tot een teken samengevat: een teken van Groninger land.’
De tentoonstelling Lokaal Palet wordt georganiseerd door de Stichting Behoud Beeldende Kunsten Groningen en is te zien van 3 oktober t/m 31 december in de Fraeylemaborg te Slochteren. Bij de tentoonstelling verschijnt een gelijknamige publicatie.
De auteur is conservator van het Groninger Museum.