Ed Nijpels: ‘Als minister heb ik als eerste richting gegeven aan het gebiedsgerichte beleid in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening en het Nationaal Milieubeleidsplan. Er zijn toen ROM gebieden aangewezen. Dat was een reactie op de talloze regelingen die over Nederland waren uitgestrooid en die tot weinig coördinatie van het beleid hebben geleid.’
Vier jaar geleden heeft Noorderbreedte het themanummer ‘Stimulans voor het milieu’ uitgegeven over de Bijdrageregeling gebiedsgericht Milieubeleid (BGM) in Noord-Nederland. Wat is het verschil tussen 4 jaar geleden en nu?
Nijpels: ‘Over het beleid van vier jaar geleden kan ik niet oordelen, wat ik echter vaststel is dat het hier bij de provincie gaat om een gezamenlijk belang en een streven naar samenwerking.’
Jansen: ‘We proberen over de…
Ed Nijpels: ‘Als minister heb ik als eerste richting gegeven aan het gebiedsgerichte beleid in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening en het Nationaal Milieubeleidsplan. Er zijn toen ROM gebieden aangewezen. Dat was een reactie op de talloze regelingen die over Nederland waren uitgestrooid en die tot weinig coördinatie van het beleid hebben geleid.’
Vier jaar geleden heeft Noorderbreedte het themanummer ‘Stimulans voor het milieu’ uitgegeven over de Bijdrageregeling gebiedsgericht Milieubeleid (BGM) in Noord-Nederland. Wat is het verschil tussen 4 jaar geleden en nu?
Nijpels: ‘Over het beleid van vier jaar geleden kan ik niet oordelen, wat ik echter vaststel is dat het hier bij de provincie gaat om een gezamenlijk belang en een streven naar samenwerking.’
Jansen: ‘We proberen over de hele provincie een gebiedsgerichte benadering te bewerkstelligen, integraal gebeurt dat in het POP ((Provinciaal Omgevingsplan, waarin het streekplan, het milieubeleidsplan, het waterkwaliteitsplan en het mobiliteitsplan geïntegreerd zijn). In dat POP geven we naast een integrale visie een gebiedsgerichte benadering. Alle onderdelen van het beleid zijn hierin vertegenwoordigd: landbouw, natuurbeleid, mobiliteit, woningbouw, water, werkgelegenheid, etc. We hanteren daar de mal en de contramal: een sterke economische ontwikkeling in de kernzones leidt tot voldoende werkgelegenheid en aan de andere kant is een kwalitatief sterk landelijk gebied een absolute voorwaarde. Het verschil met vier jaar geleden is dat wij die slag versterkt hebben gemaakt. Dat betekent veranderen, zowel binnen de provinciale organisatie als de manier van samenewrken met het gebied. Bij het Rijk is de benadering nog steeds erg verkokerd, want er zijn teveel regelingen en te weinig afstemming met de regionale overheden.’
Edelenbosch: ‘In Drenthe is het begonnen met heel kwetsbare gebieden aan te wijzen voor een specifieke milieubescherming. Van het rijk kon je daarvoor subsidie krijgen. Daarna kwam het WCL- (Waardevol cultuur landschap) en het ROM-beleid en dat was al iets in de richting van geïntegreerd beleid. Nu hebben we gebiedsgericht beleid, daarvan bekijken we de waarden en kwaliteiten vanuit alle sectoren in één keer. We gaan nu uit van de functies van een gebied.
Hoe krijg je met een integraal beleid voor de gebieden een consensus tussen al die meningen van de sectorale belangengroepen?
Nijpels: ‘Belanghebbenden worden gehoord. Er blijft natuurlijk altijd een spanning. De hang naar consensus moet niet leiden tot verwatering van de doelstelling. Daarin speelt de politieke verantwoordelijk van de provincie een belangrijke rol. Je moet als provincie vaststellen tot hoe ver je wilt gaan. Die grens stelt de gedeputeerde vast aan de onderhandelingstafel. Je hoeft namelijk niet altijd coûte que coûte overeenstemming te krijgen. De organisaties waar we mee te maken hebben dienen uitsluitend een sectoraal belang, maar het is aan de provincie om dat te doorbreken. Gaasterland is een goed voorbeeld hoe met de grenzen is geschoven. Er is nu een compromis uitgerold en dat werd ook hoog tijd.’
Jansen: ‘We hebben eerst regioperspectieven opgesteld met gemeenten, waterschappen en doelgroepen. Die perspectieven met de beleidsopgaven per regio zijn vastgelegd in het POP. Bij het POP introduceren we het systeem van gebiedscoördinatoren, dat zijn de ogen en oren tussen de gemeenten en organisaties in het gebied en de provincie, zowel op bestuurlijk als op ambtelijk niveau. Wij vinden dat belangrijk omdat je dan de coördinatie in één hand hebt. Naast de uitvoering van de regioperspectieven willen we voor het Oldambt en de Veenkoloniën een aparte POP uitwerking maken, evenals voor Noord-Groningen. In de milieubeschermingsgebieden (Westerkwartier, Gorecht en Westerwolde) en in de plattelandsgebieden zijn we jaren geleden al begonnen met gebiedsgericht beleid. Ook Middag Humsterland is daar een goed voorbeeld van. Daar hebben we met alle actoren gesproken. In het POP zijn de beleidsuitgangspunten duidelijk geformuleerd. Zo moet de landbouw in het Zuidelijk Westerkwartier rekening houden met de randvoorwaarden, dat wil zeggen het blijft een kleinschalig landschap met vaste sloten- en houtsingelpatronen. De Blauwe Stad is ook een goed voorbeeld van geïntegreerd gebiedsgericht beleid.’
Het Drentse model Edelenbosch: ‘Het beleid hebben we al in december 1998 vastgelegd in het POP, een integratie van het streekplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan. Daar hebben we van te voren vastgesteld wat waar wel mag en wat niet. De burgers worden erbij betrokken, maar de randvoorwaarden liggen vast. Daarnaast hebben we nog een natuurbeleidsplan, een mobiliteitsplan en de plannen voor leefbaarheid, onderwijs vooral bij de gemeenten en dorpsontwikkelingen. De manier van werken via het geïntegreerde gebiedsgerichte beleid doen we in het POP, voor ons was dat beleid niet echt iets nieuws. We noemen dat het Drentse model en dat is in mijn ogen het geïntegreerd gebiedsgericht beleid pur sang. Bijvoorbeeld: We hebben een begrenzingenplan, we doen een hydrologisch onderzoek en kijken waar de beste ecologische waarden zitten want daar moet je de waterwinning op afstemmen. Als in dat gebied nog boeren zitten willen die niet hun land onderwater hebben. Dan gaan we rond de tafel zitten en dan kunnen we de boer uitruilen en grond geven die buiten dat gebied ligt. In zo’n geval krijg je vijf hectare minder natuur, maar je kunt het wel regelen. Dat doen we in de landinrichting al heel lang. Biologisch of ecologisch boeren is natuurlijk ook een optie. Het Hunzegebied is het paradepaardje van Drenthe. Er wordt grond gekocht en we zijn op zoek naar landingsplaatsen, dus het aankopen van een boerderij die uit de productie wordt genomen, zodat je het bedrijf in een keer kunt verplaatsen. Het Drents Landschap had de Hunze visie geschreven en als die haar gang was gegaan dan had ze veel boeren uitgekocht. Dan was er natuur gerealiseerd, maar ook was er dan veel weerstand gekomen. Ik heb me daar intensief mee bemoeid. Het beleid dat we daar uitvoeren is geïntegreerd gebiedsbeleid bij uitstek, omdat we natuur ontwikkelen, recreatie stimuleren, drinkwatervoorziening en landbouw mogelijk maken en we proberen de woondruk op de Hondsrug te ontlasten door in het randveengebied woningbouw te realiseren. Door het samen op te pakken is er meer betrokkenheid en meer draagvlak.’
Vroeger dachten de provinciale ambtenaren bij de plannen vooral sectoraal, hoe bevordert men het integraal denken over de gebieden?
Edelenbosch: ‘De omschakeling in het denken van ambtenaren gaat geleidelijk. We hebben op alle gebieden een projectleider. De afdelingen moeten met elkaar communiceren. Het gaat met vallen en opstaan. Werkende weg blijkt het heel leuk om samen binnen een project concrete resultaten te behalen.’
Nijpels: ‘Het is een leerproces. Het is natuurlijk veel leuker voor een ambtenaar om op je eigen terrein te blijven. Als je je richt op gebieden kun je ook maatwerk leveren. Ik ben het met u eens dat je een integrale visie over het geheel moet leggen want dat is meer dan de som der delen. Maar ja, de schotjes werken zo soms lang door.’
Jansen: ‘Het hele college gaat minstens een keer per jaar een gebied in om over het gebiedsgericht beleid te praten. Onder de noemer plattelandsbeleid zijn we daar overigens al zo’n vijf jaar geleden mee begonnen. Dergelijke overleggen zijn bepaald niet sectoraal, maar alle aspecten worden meegewogen.’ Hoe ligt dat bij de gemeenten?
Jansen: ‘De gemeenten, maar ook de waterschappen, hebben een grote inbreng gehad bij de regio opgaven zoals ze in het POP zijn gesteld. Die opgaven hadden nog een hoog abstractieniveau, maar in de uitvoeringsprogramma’s moet dat nu concreet worden. We moeten er aan werken dat de gemeenten niet alleen aan het eigen belangen denken, maar net dat stapje kunnen maken om boven hun eigen gemeente uit te kijken en daarvoor ideeën aan te dragen.’
Nijpels: ‘Als het gaat over de ruimtelijke ordening dan willen de gemeenten altijd meer en wij willen meestal niks of minder of een klein beetje dus dat leidt per definitie tot spanning.’ Edelenbosch: ‘De gemeente kan alles doen zolang ze maar binnen de ruimte van het POP blijft. Daar staan de te beschermen gebieden en elementen in. De archeologische en landschappelijke waarden spelen daarbij een belangrijke rol. We hebben niet gedetailleerd gezegd dat ergens zeven bomen moeten blijven staan. Wel zijn we bezig met het uitwerken van een compensatieprincipe; dat betekent als je toch ingrijpt in een van die benoemde kwaliteiten, dan moet je compenseren. Sectoraal zal je altijd moeten insteken, want je moet weten waar je waarden in een bepaald gebied liggen. Voor Drenthe is het POP het hoogste goed, daar hebben we die waarden vastgelegd. Het gebiedsgerichte beleid is belangrijk vooral in de uitvoeringsfase.’
Identiteit van het landschap
Moet de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vervangen worden door een landschappelijke en cultuurhistorische hoofdstructuur?
Edelenbosch: ‘De EHS is bij ons een belangrijk onderdeel. Ik moet nog al eens uitleggen dat landschap en natuur heel verschillende dingen zijn. Voor mij is de ecologische kwaliteit primair. Als er niet een bepaalde ecologische kwaliteit is dan gaat onze leefomgeving naar de knoppen. Maar natuurlijk beschermen we onze en archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waardevolle gebieden, daarvoor hebben we onze nota’s ‘Landschap’ en ‘Cultuur Historische Hoofdstructuur’, onze essen worden beschermd in de ‘Essennota’. Hans Elerie heeft in Drenthe meer dan duidelijk gemaakt dat we de identiteit van het landschap moeten lezen.
Nijpels: ‘De EHS was een structuur van verbindingszones met grote natuurgebieden, daarin moeten ook de landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden meegenomen.’
Jansen: ‘Bij de EHS in bijvoorbeeld Westerwolde kijken we niet alleen naar flora en fauna, maar we betrekken ook de waterkwaliteit, het plattelandsbeleid, cultuurhistorie, recreatie en toerisme erbij. EHS is een verzameling afspraken en die lopen tot 2018, waarbij we de natuur op zijn natuurfunctie gaan inrichten en beheren. Die afspraken gaan we niet geïsoleerd bekijken van de rest wat er in dat gebied aan de orde is. We moeten het breed zien. In Middag Humsterland hebben we heel goed gekeken naar de landschappelijke en cultuurhistorische zaken als de kavelgrootte en het slotenpatroon.’
Witte schimmel zie je niet meer in Fryslân
Hoe kan men witte schimmel voorkomen met het geïntegreerd gebiedsgericht beleid?
Edelenbosch: ‘Witte schimmel is een uitwas van het beleid van tien jaar geleden. Het moet ingepast worden en dat is niet hetzelfde als wegwerken achter een bosje. Witte schimmel is door de pers vooral neergezet in onze provincie, maar het is elders met name in het open gebied van Friesland veel erger. Wij proberen gemeenten te stimuleren om met goede plannen te komen voor landschappelijke afwerking en inpassing. We betalen ook mee aan het opstellen van landschapsbeleidsplannen. Het landschap is een grote verantwoordelijkheid van de gemeente en over kwaliteit denkt niet iedereen hetzelfde.’
Jansen: ‘De enige manier om van witte schimmel af te komen is een kwaliteitsdiscussie. Bij het POP maar ook in de regiovisie Groningen-Assen hebben we voorgesteld een kwaliteitsteam te vormen, die bij nieuwe plannen betrokken wordt. Dat verschilt dus van de welstand, die pas achteraf een beoordeling geeft. Ook hebben we voorstellen gedaan over een provinciaal bouwheerschap. Bij de ontwikkeling van de gemeente Groningen langs het Reitdiep richting Dorkwerd wordt de prachtige scherpe overgang van stad naar ommeland te niet gedaan.’
Nijpels: Witte schimmel en plattelandsbeleid zit formeel niet in het geïntegreerd gebiedsgericht beleid, maar je kunt er niet om heen. Witte schimmel vind je niet alleen in Fryslân, kijk maar eens naar Brabant, maar ook in Drenthe en Groningen vindt je witte schimmel. Als iemand zegt dat Fryslân verkocht is aan projectontwikkelaars dan is ’t ie blind of is ’t de laatste 25 jaar niet in Fryslân geweest. Er zijn hier in de jaren ’70 en ’80 nieuwbouwprojecten bij de dorpen gekomen die architectonisch, stedenbouwkundig en landschappelijk foeilelijk zijn. Om dat soort ontwikkelingen tegen te gaan moet je primair het instrument van de Ruimtelijke Ordening gebruiken. Juist door de witte schimmel is men veel kritischer gaan kijken naar dorpsuitbreidingen. Witte schimmel zie je nu niet meer in Fryslân. We kijken nu heel zorgvuldig naar nieuwbouwplannen. Als ik zie hoe goed het Friese platteland wordt onderhouden dan is dat onvergelijkbaar met andere delen van het land. De Friese dorpen zijn in een veel betere conditie dan elders. Het feit dat het platteland hier niet ontvolkt is, betekent dat de mensen hun eigen platteland kunnen onderhouden. Ik vind dat de Nederlandse overheid vooral geen bemoeienis moet hebben met de dorpen en dorpslandschappen, dat moeten we vooral provinciaal doen. Het rijk moet financiële randvoorwaarden creëren. De zorg van het platteland behoort in eerste instantie aan de provincie. Minister Pronk sluit op dit moment heel goed op het plattelands en ruimtelijke ordeningsbeleid aan dat we de laatste jaren in het Noorden voeren. Want het Noorden voert een zeer scherp beleid als het gaat om woningbouw en industriële vestigingen. Wij kunnen ons de luxe permitteren om zuinig te zijn met ons platteland. In Brabant is van Bergen op Zoom tot Oss het platteland verziekt met één lang lint van industriële bedrijvigheid.’
Wat is de kwaliteit van het Groningse landschap?
Rita Jansen: ‘De kwaliteit van het Groningse landschap is dat we zo veel verschillende landschappen hebben. De ontstaansgeschiedenis van het landschap kun je er in aflezen. Die diversiteit is groter in Groningen dan in Friesland en Drenthe en daardoor ook de verrassing.’
Wat is de kwaliteit van het Friese landschap?
Ed Nijpels: ‘Ik woon op het platteland in het dorpje Diken dat 67 inwoners telt. De kracht van het Friese platteland is dat het geweldig vitaal is. De provincie heeft vroegtijdig beseft dat investeren in het platteland nodig is om het platteland overeind te houden. Het platteland is buitengewoon bepalend voor het karakter van Fryslân. In Groningen en Drenthe is dat minder het geval want het aantal dorpen in Fryslân is veel groter. We hebben 420 kernen, 350 daarvan zijn kleiner dan 1500 inwoners, en daarvan zijn 220 kleiner dan 500 inwoners. We hebben maar 9 gemeenten die groter zijn dan 10.000 inwoners. We hebben dus een bijzondere verantwoordelijkheid voor dat platteland. De diversiteit en de betrekkelijke gaafheid van het Friese landschap is enorm. De eerste keer dat ik Gaasterland zag was ik verbijsterd, ik dacht toen dat kan geen Nederlands landschap zijn.’
Wat is de kwaliteit van het Drentse landschap?
Ali Edelenbosch: ‘Het Drentse landschap is een beschermend landschap en heeft een menselijk maat. Je kunt overal doorkijken. De verschillende Drentse landschappen zijn nog heel erg herkenbaar, evenals de dorpen. Ik woon prachtig in Gasselternijveenschemond aan de oostkant van de Hondsrug, maar mijn favoriete stek is Zuidwest Drenthe met zijn kleinschalig doorzichtige, ietwat ‘wollige’ landschap van het Reestdal en het gebied bij Vledder. Ik vind Drenthe mooier dan Friesland en Groningen. Het Hoogeland en Westerwolde zijn mooi, maar het Groningse veenkoloniale gebied is unheimisch en Friesland was vroeger mooi, maar is op veel plaatsen erg verarmd in het buitengebied. Er zijn natuurlijk ook hele mooie delen, zoals Gaasterland en het weidegebied rond Wirdum.’