Het probleem van ‘Noord-Nederland’ was lange tijd een gebrek aan werk. Maar in de toekomst is het probleem omgedraaid: hoe krijgen we het werk in een vergrijsde samenleving nog gedaan? Bij deze uitdaging kan het begrip ‘het Noorden’ van betekenis zijn, maar dan is zelfonderzoek noodzakelijker dan ooit.

Van alle kompasstreken spreekt ‘het noorden’ misschien wel het meest tot de verbeelding. Aan dit begrip kleeft een gevoelswaarde, een magnetische werking die speelt met onze instincten. Er was een geograaf, Louis-Edmon Hamelin, die zo’n zestig jaar geleden het begrip ‘noordiciteit’ muntte. Volgens de Canadese geleerde kon het noordelijke gehalte van een gebied met tien factoren gemeten worden. Van temperatuur en vegetatie tot economische kracht: het kwam allemaal samen in een index. Een goed staaltje academische nonsens – aantrekkelijke nonsens, dat wel. Want wat zou het heerlijk zijn als je een richting kunt bepalen op basis van een indexcijfer.

De betekenis die aan ‘het Noorden’ wordt gegeven zit vol ambiguïteit en tegenstrijdigheid. Neem het begrip ‘Noord-Nederland’. Voor de een geeft dit begrip uiting aan een landsdeel dat kwetsbaar is, waar minder werk is en voorzieningen onder druk staan. Voor de ander is Noord-Nederland juist een gebied met veel kansen, waar het fijn wonen is. Het zijn twee verschillende beelden die we niet met cijfertjes kunnen verenigen. Ontegenzeggelijk is het begrip ‘Noord-Nederland’ historisch geladen. We kunnen het begrip wat beter begrijpen, door te onderzoeken welke betekenissen er in het verleden aan zijn toegekend.

Vluchten of vechten

Deze geschiedenis begint rond het midden van de twintigste eeuw. Al voor de Tweede Wereldoorlog discussieerde een maatschappelijke elite (zoals bestuurders, schoolhoofden, journalisten) over het vertrek van de eigen jeugd. Het was pijnlijk dat jongeren die in de noordelijke provincies geboren waren, dikwijls naar het westen trokken of zelfs overzee hun heil zochten. Weliswaar bracht de Industriële Revolutie ook in het Noorden nieuwe werkgelegenheid. Het bracht agro-industrie op het land en nijverheid in de steden. Maar elders was de vraag naar industriële arbeiders groter. De bevolking groeide ondertussen snel, ook in Noord-Nederland. Lang niet iedereen kon hier werk vinden.

In de naoorlogse periode ontstond de formule: ontwikkeling van Noord-Nederland = externe investeringen

De trek van de eigen bevolking naar andere windstreken heeft de zelfbewuste Groningers, Friezen en Drenthen veel kopzorgen gekost. Vooral na de Tweede Wereldoorlog kwam er een politiek op gang die voor meer werkgelegenheid moest zorgen. De noordelijke provincies gingen zich vanaf 1957 als ‘Noord-Nederland’ verkopen om samen meer investeringen van de regering los te peuteren. In de plannen werd gewezen op de industriële mogelijkheden die dit landsdeel bood. Toch bleef het dubbelzinnige karakter van ‘Noord-Nederland’ steeds aanwezig. Want het zelfbewuste toekomstdenken was eigenlijk een reactie op existentiële angsten. Massale werkloosheid en gedwongen migratie lagen op de loer, marginalisatie was reëel voorstelbaar.
Logisch dus dat noordelijke bestuurders en beleidsmakers een tweeslachtig beeld schetsten: het landsdeel bood kansen, maar was ook een probleemregio. In dit frame lag de gewenste oplossing besloten. Tegenover marginalisatie werden investeringen in de regionale economie gezet, zodat de noordelijke provincies even modern en welvarend zouden worden als elders. Investeringen moesten leiden tot moderne infrastructuur en fabrieken vol met arbeiders. In de naoorlogse periode ontstond de formule: ontwikkeling van Noord-Nederland = externe investeringen.

Blinde vlek

Hoe invloedrijk deze formule nog altijd is, blijkt wel uit de manier waarop Noord-Nederlanders reageren op majeure investeringen in de nationale economie. De nationale verdeling van gelden voor infrastructuur of economische innovatie leiden hier bijna altijd tot verontwaardiging. Noord-Nederlanders voelen zich vaak tekort gedaan. Ook de Lelylijn-discussie echoot het vermeende recht op de ontwikkeling van het noordelijke landsdeel. Immers, de huidige verbinding naar de Randstad is een ‘karrenspoor’ dat vervangen moet worden door een volwaardige verbinding.
Er is niets mis met opkomen voor jezelf, en daar mag je zo nu en dan best wat opportunistische argumenten voor gebruiken. Toch moeten we ons bewuster worden van de blinde vlek in de formule die ons denken stuurt. Want wie de sleutel tot ontwikkeling buiten zichzelf legt, kijkt niet meer kritisch naar zichzelf. Terwijl zelfkritiek (en het bewuste omarmen van je sterke kanten) de belangrijkste drijfveer van ontwikkeling vormt.

Fantoomangsten

Daar komt nog iets bij. De formule ontwikkeling = externe investering werd opgesteld in een periode van angst voor werkloosheid. Maar hoe reëel is deze angst in onze eigen tijd? In onze 21ste eeuw is de demografische samenstelling van de bevolking sterk veranderd. De ene helft van de bevolking is grijs of groen. Deze ouderen en jongeren worden onderhouden door de fitte en volwassen andere helft van de bevolking. Daarom zal in (Noord-)Nederland de komende decennia genoeg werk te verzetten zijn.
Daarmee kunnen we het probleem omdraaien. Het is niet het gebrek aan werk dat het Noorden parten speelt, maar juist een overvloed daaraan. Het omgedraaide probleem vereist ook een nieuwe formule voor regionale ontwikkeling. Immers, we hebben geen behoefte aan nieuwe banen maar juist aan het vervullen van de (toekomstige) vacatures!

Leren van Engeland

In zekere zin wordt Noord-Nederland daarmee op zichzelf teruggeworpen. De externe blik moet verlegd worden naar het Noorden zelf. Het begrip ‘Noord-Nederland’ ontleent zijn kracht immers niet meer aan het binnenhalen van nieuwe banen. Maar wel aan het vinden van oplossingen voor de arbeidsmarkt van de 21ste eeuw.
Het opnieuw laden van ‘Noord-Nederland’ als begrip is geen gemakkelijke opgave. Immers, het beeld van de probleemregio is diepgeworteld en leeft voort in onze taal en in ons gedrag. Als we negatieve voor positieve betekenissen willen inwisselen, dan kunnen we leren van het noorden van Engeland. De literatuurwetenschapper Alex Niven laat dit gebied beginnen in grote steden vlak boven het midden van Engeland: Liverpool, Manchester en Sheffield. Logischerwijs eindigt het aan de grens met Schotland, een grens die de Romeinen als het einde van hun civilisatie zagen.

In zijn boek The North will Rise Again (2023) schetst Niven een melancholisch beeld van ‘the North’. In dit heuvelachtige landschap begon, in de nadagen van de achttiende eeuw, een industrieel hart te kloppen. Langzaam maar zeker zwol het kloppen aan, en maakten de noordelijke steden en dorpen tot het epicentrum van de Industriële Revolutie.

Bodemschatten als steenkool en mineralen, de binnenlandse rivieren en de ligging aan de Noordzee: het waren klassieke vestigingsfactoren voor bedrijven en arbeidsmigranten. Echter, al voor de Tweede Wereldoorlog kwamen de eerste tekenen van verval. Verval is sindsdien het woord dat als een zware deken over de regio ligt en dat de literatuurwetenschapper in vele varianten beschrijft. Er wordt een interessante verbinding gelegd tussen de geschiedenis van economische neergang en het chronische alcoholisme dat in veel gezinnen heerst. Hij pijnigt de politiek van de afgelopen decennia. De Thatcher-regeringen hebben geleid tot een sociale kaalslag. Conservatieve en de New Labour-regeringen hebben het tij, ondanks gladde praatjes, niet kunnen keren.

Tegenover dit beeld onderzoekt Niven de progressieve kern die het noorden van Engeland altijd heeft bezeten. De auteur put hoop uit het culturele domein. Het noorden van Engeland, zo claimt de geesteswetenschapper, heeft veel literatuur, muziek, film en architectuur voortgebracht. Deze cultuur spiegelt een ander en positiever wezenskenmerk van de regio, namelijk vernieuwingsdrift.

Het nieuwe Noorden

Door de culturele lens kijken naar ambities en naar maatschappelijke strevingen is een aanpak die navolging verdient. Waar moeten we de culturele kracht van Noord- Nederland zoeken? In de artistieke netwerken rond Culturele Hoofdstad Leeuwarden-Fryslân 2018 en wat daaruit voortvloeide? In de trendy ontmoetingsplek Wongema aan de Noord-Groningse waddenkust? Of in de bloeiende Nedersaksische muziekcultuur? Het lijkt me een goed begin. Maar voor een nieuw zelfbewustzijn zal het niet genoeg zijn. Een samenleving waarin arbeid schaars wordt, vraagt veel van zijn inwoners. Creativiteit, om mee te beginnen: het vermogen om dingen anders te bekijken en te organiseren. Maar ook de bereidheid en het vermogen om zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden.

De uitdagingen van de 21ste eeuw vragen in ieder geval om nieuw zelfbewustzijn. Om een eerlijk beeld van de groepskenmerken die niet helpend zijn, zoals valse bescheidenheid, angst voor het onbekende en een gevoel niet genoeg mee te tellen. Maar ook om de erkenning van de potenties en de kracht die in de Noord-Nederlandse samenleving schuilgaat, zoals sociale samenhang, verbondenheid met de regio, en een mentaliteit gericht op autonomie en zelfredzaamheid. Grote woorden, dat geef ik toe. Ze zijn niet zo makkelijk concreet te maken met een tabel als die van Hamelin. En toch is dit een richting. Een richting waarin we afrekenen met de angsten uit het verleden, en een nieuw perspectief op ‘het Noorden’ scheppen.

Marijn Molema is bijzonder hoogleraar Regionale Vitaliteit & Dynamiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. In zijn onlangs gepubliceerde boek Zwaaien, roepen, springen. Naar een land waarin elke regio telt pleit hij voor meer regionaal zelfonderzoek.