Het bureaublad van zijn vergadertafel is voorzien van een glazen plaat met daaronder topografische kaarten van zijn favoriete stukjes Noord-Nederland. Kaarten met details die voor hem uitgangspunt zijn voor zijn theorieën, maar evengoed voor verademende fietstochten. Want naast verantwoord autogebruiker is historisch-geograaf Hans Elerie een hartstochtelijk fietser. Die natuurlijke combinatie van door-de-weekse automobilist en avond- en weekendfietser levert een bijzonder spanningsveld op. Want als fietser eist hij op de weg bepaalde rechten op, die hij eenmaal achter het stuur gezeten niet automatisch toekent aan andere langzame weggebruikers. Het is ons allemaal eigen, zo veralgemeniseert hij zijn zelfanalyse. ‘ We moeten meer gaan erkennen dat er verschillende vormen van mobiliteit zijn, dat het containerbegrip mobiliteit snelle en langzame componenten heeft. De snelle component die gericht is op het verkorten van afstanden en de vergroting van de actieradius en de langzame, de meer ontspannen verplaatsing niet alleen van fietsers en wandelaars, maar ook van de automobilist die op zijn tijd van het omringende landschap wil genieten.’ Die laatste groepen verkeersgebruikers hadden vroeger keus te over als het ging over de bevrediging van hun recreatieve behoeften. Rondom dorpen en steden lag een uitgebreid netwerk van weggetjes en paden die alleen al door hun structuur en karakter op geen enkele wijze uitnodigden tot snelheid. Dat landelijke karakter hebben we met elkaar meer en meer opgeofferd aan de auto: de civiele techniek heeft de technische vooruitgang die ons wagenpark kenmerkt naadloos gevolgd. Wegen zijn verbreed, bermen zijn opgeofferd en bomen gerooid. Aanpassingen die steeds grotere snelheden mogelijk maken en ook meer verkeersslachtoffers tot gevolg hebben. Onder de dekmantel van vergroting van de verkeersveiligheid volgen dan weer aanpassingen die de spiraal, waarin oorzaak en gevolg dwars door elkaar lopen, een eindeloos karakter geven. ‘Dat determinisme van oorzaak en gevolg is volledig ingesleten, bij de meeste mensen die zich met verkeersvraagstukken en veiligheid bezighouden. Wat mij nu zo intrigeert is om de zaak in breder perspectief te zien. Laten we proberen verkeersveiligheid en landschappelijke identiteit aan elkaar te koppelen. In de beleving van het landschap speelt de weg namelijk een cruciale rol. In hoeverre is het karakter van een weg bepalend voor het gedrag van de weggebruiker? Als dat zo is, dan biedt dat vele nieuwe mogelijkheden.’
Dubbelslag
Elerie komt dan uit bij hetzelfde begrip inpassing dat ook door Hans Monderman, weliswaar afkomstig uit een totaal ander vakgebied, wordt geïntroduceerd. Beiden zien ze een gevaar in een benadering waarbij het dictaat van de auto bepalend is voor de inrichting van het platteland. Elerie draait de zaak liever om: ‘Hoe kunnen we de wegen zodanig in het landschap inpassen dat het rijgedrag zich er min of meer automatisch bij aanpast?’ Voor hem is het als het ware een dubbelslag, enerzijds de vergroting van de verkeersveiligheid, anderzijds een benadrukking van de mogelijkheden die het landschap rondom steden en dorpen voor de recreant zou kunnen hebben als de wegen daartoe ook zouden uitnodigen. Tot zijn ergernis ziet hij de druk van de recreant op het open, toegankelijke en daarom meer uitnodigende gebied van Noord-Drenthe steeds verder toenemen. Het geeft aanleiding tot ongewenste mobiliteit die voorkomen kan worden als mensen in hun eigen omgeving hetzelfde zouden kunnen vinden wat nu elders wordt gezocht. ‘De eigen leefomgeving van veel mensen is door de druk die het verkeer erop uitoefent ontoegankelijk geworden. Ik noem dat het verloren landschap. Het dorpsommetje dat mensen vroeger op hun gemak konden maken over wegen die dat mogelijk maakten is verleden tijd. Dat is een enorme verschraling van de leefbaarheid.’ Mogelijkheden voor een betere inpassing zijn er voor Elerie te over. Een ruilverkaveling is bijvoorbeeld een ideale aanleiding om op een andere wijze invulling te geven aan het landschap. Niet met gestandaardiseerde fietspaden van A naar B, maar geef de cultuurhistorie een nieuwe kans. ‘Laten we proberen een landschap te maken dat betekenis krijgt. Door aandacht te geven aan waardevolle objecten, aan ecologische grenzen, aan bedijkingsgrenzen, huisterpen. Niet uit nostalgie, niet om het verleden terug te halen, maar om waardevolle elementen een nieuwe kans te geven. Het zijn potenties die ook centraal staan in de dorpslandschappenbenadering. Je geeft mensen hun geschiedenis terug.’
Meeliften
Idealistisch? ‘Nee’, zegt Elerie. ‘Natuurlijk heb ik mijn eigen invalshoek, waarbij cultuurhistorie en geografie belangrijk zijn, maar ik ben ook pragmatisch. Het zou dom zijn om alleen die belangen te laten tellen. Je moet meeliften met ontwikkelingen, aansluiting zoeken bij andere mensen die ook – vanuit hun eigen invalshoek – met dezelfde problematiek bezig zijn. Als je daartoe bereid bent, zijn er mogelijkheden om elkaar te beïnvloeden. De uitdaging is om met elkaar binnen regionale projecten te stoeien met inrichtingsvraagstukken, benaderd vanuit diverse invalshoeken en disciplines. Je zult dan zien dat de problematiek in een esdorpenlandschap totaal anders ligt dan in een terpengebied. De hiërarchie van de wegen is er anders, de inrichting is verschillend. Streekeigen kenmerken, die zich ook voordoen in de beplanting. En wat te denken van de mogelijkheden voor ander bermbeheer. De bermen zijn waarschijnlijk de meest ondergewaardeerde onderdelen van het landschap.’
Leefbaarheid in optima forma
Het kan verkeren met het begrip leefbaarheid. Meestal wordt het in verband gebracht met bereikbaarheid. Als in een dorp voorzieningen en werk wegvallen en elders gehaald moeten worden, zijn goede verbindingen met grotere plaatsen een levensnoodzaak. De leefbaarheid staat of valt met snelheid. Maar het begrip leefbaarheid draagt meer in zich. Verkeersveiligheid is er ook een onderdeel van. En juist die verkeersveiligheid vraagt om traagheid in plaats van snelheid. `Een merkwaardige paradox’, stelt Hans Elerie vast. `Geen beleid op te voeren.’ Bij de uitwerking van zijn ideeën voor een duurzame oplossing van het verkeersveiligheidsprobleem, laat hij het dus wel uit zijn hoofd om de leefbaarheid weer van stal te halen. `Een dorp moet weer de uitstraling van een dorp krijgen. De automobilist is tijdelijk mede-weggebruiker in het dorp en de dorpsinrichting moet dat gevoel uitstralen. Dat doe je niet met drempels, want dat zijn kleine pesterijtjes die beantwoord worden door tussen de drempels het gaspedaal weer even in te drukken. Aan de andere kant kun je de klok ook niet terugdraaien en kiezen voor de inrichting van voor de oorlog. Het gaat erom nieuwe ontwerptrucs te ontwikkelen die het domeinkarakter van het dorp versterken. Dat kan met beplanting, bestrating, door toepassing van nieuwe materialen en soms ook door wegversmallingen, in combinatie met een of meerdere genoemde maatregelen.’ De Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe heeft met het project `Mooi zo, veilig zo’ ervaring op dit gebied opgedaan. Dorpsbewoners gingen samen om de tafel zitten met verkeerstechnici en landschapsdeskundigen in een poging die nieuwe oplossingen dichterbij te brengen. In Wijster, Ansen en Bonne liggen de voorbeelden sindsdien op straat. Het zijn bepaald geen standaardoplossingen geworden, omdat alle partijen de specifieke omgevingskenmerken ter plaatse als leidraad voor hun handelen kozen. `Bewoners kennen de plaatselijke situatie het beste en ze denken integraler dan de meeste deskundigen verwachten.’ Elerie hanteert op basis van de praktijkervaring in Drenthe daarom drie kenmerken die van belang zijn bij een duurzame oplossing van de verkeersproblematiek: participatie van bewoners, aandacht voor omgevingskenmerken en integraliteit. Nieuwe ontwerptechnieken zijn daarbij complementair. `Dat is de nieuwe invulling van het begrip leefbaarheid: dat je ook de leefomgeving betrekt bij het zoeken naar oplossingen. Het gaan dan zowel om de fysieke als de sociale component. Voor mij is dat leefbaarheid in optima forma.’