In de Middeleeuwen vormde de kuststrook langs de zuidelijke Noordzee een bijzonder land. De bisschoppen woonden ver weg in Utrecht of Münster en de door de keizer benoemde graven kregen weinig of geen grip op het gebied. Er werd gesproken over de Friese vrijheid. Tegelijkertijd bood het gebied goede mogelijkheden voor agrarische exploitatie, akkerbouw en vooral ook veeteelt, zodat er overproductie was die verhandeld kon worden. De Friezen, goed bekend met het water, waren kiene handelslui. Door het gebrek aan een centraal gezag was er echter grote onderlinge naijver en strijd. Voortdurend werden door de diverse leidende figuren en landstreken vetes uitgevochten. In deze woelingen kon de stad Groningen, feitelijk het topje van het land Drenthe, veel invloed krijgen.
Mensen als zeedieren
De welvaart werd niet alleen bedreigd door strijd, maar ook door water. De in de elfde eeuw aangelegde dijken waren niet altijd sterk genoeg om de zee te keren en overstromingen kwamen af en toe hard aan bij de mensen. Emo van Huizinge, de abt van het klooster Bloemhof in Wittewierum schreef na aanleiding van de Marcellusvloed op 15 januari 1219: ‘Toen dan het uur van slapengaan, zoals gezegd is, veiligheid had beloofd en het geweld van de zee plotseling veel sterker was geworden en ongeveer gedurende de tijd van een nachtelijk uur was gestegen, begonnen de ongelukkige stervelingen te vluchten en naar de daken van de huizen te klimmen, en ze liepen over de balken alsof het de vaste grond was; ze maakten openingen in de daken, want ze vonden het veiliger niet onder de daken maar erop hun toevlucht te nemen. Velen die de storm wel wilden maar niet konden trotseren om hun vergankelijke bezittingen in veiligheid te brengen, vonden de dood, want het geweld van het stromende water maakte het hun onmogelijk op de been te blijven. Ach, hoe vreselijk was het mensen als zeedieren te zien ronddobberen tussen de golven, ongelukkigen zonder vaartuig te zien varen op wat samengebonden stukken hout of op hooi of stro, als speelbal van het geweld der zee. In deze stormvloed zijn duizenden mannen, vrouwen, en kinderen omgekomen; ook kerken zijn verwoest.’
Doodzonde
De kustbewoners waren zich bij dit alles echter bewust van de eindigheid van het leven en beducht op hetgeen er komen ging. Sinds zendelingen als Bonifatius en Liudger het evangelie hadden gebracht, prangde de vraag: ‘Hel of hemel?’ Leefde men goed genoeg, gaf men voldoende aan de kerk en zondigde men niet al te zeer om zo toch in de hemel te komen, of was dat alles tevergeefs en restte slechts de hel? Zeer duidelijk komen deze vragen naar voren in de kroniek van Emo. Hij was de eerste grote abt van het jonge klooster en zijn geschriften getuigen van zijn ijver voor het klooster, maar ook van zijn twijfel of hij geen grote zonde beging. De grootste angst voor hem was ‘simonie’ of te wel het kopen van een kerkelijk ambt. Rechten op ambten waren destijds verhandelbaar en zo kon ook het recht tot benoeming van een pastoor, ondanks het verbod daarop door de kerk, verkocht worden. Dit was een doodzonde, die betrekkelijk vaak bedreven werd. Ook Emo had niet helemaal zuiver gehandeld. Uiteindelijk wist hij zichzelf goed te praten.
Eten, seks en macht
Het Groninger Museum zal in de tentoonstelling de bezoekers dit dilemma van hel en hemel voorspiegelen. Allereerst echter zal de bezoeker merken dat de Middeleeuwen een tijd was waarin het schrift al volop functioneerde. Er zijn vele boeken en oorkonden vol geschreven, waaronder prachtige exemplaren zoals het getijdenboek uit Belle of het Cartularium van Selwerd. De Middeleeuwen waren al in hoge mate een schriftelijke maatschappij.
Natuurlijk is de weg die ter helle voert, geplaveid met aantrekkelijke zaken. Ook de Middeleeuwer was gevoelig voor overdadige maaltijden, de seksuele lust en de hang naar macht. Maar dit leidde wel uiteindelijk tot veel ellende en doorgaans tot de dood. Die dood is op de tentoonstelling heel direct aanwezig door honderden skeletten die in de jaren veertig zijn opgegraven op het terrein van de voormalige abdij van Aduard. De meeste mensen werden niet ouder dan dertig tot veertig jaar. Maar was de dood wel het eindpunt?
Opening naar de hemel
Met vele wetten en verdragen werd in de kuststreken met wisselend succes geprobeerd om recht en vrede te bereiken. En passant kan gewezen worden op het opmerkelijke feit dat de oudste wetten in de Groninger Ommelanden in de Friese taal zijn opgesteld. Het oudste geschreven fragment Fries werd in een Groninger boek teruggevonden. Pas in de loop van de dertiende eeuw werd het Fries verdrongen door Saksische dialecten die in de stad Groningen gebruikelijk waren.
Maar er was meer dan de wet. De kerk bood allerlei mogelijkheden om je van je zonden te zuiveren. Dat begon natuurlijk al met de doop, maar daar bleef het niet bij. Een dopeling kon immers nog grote misstappen maken.
Een van de mogelijkheden tot zuivering waren pelgrimstochten naar verafgelegen streken. De in het Noorden teruggevonden tinnen flesjes gevuld met heilig bloed ? zeer verdund – wijzen op pelgrimages naar het graf van Thomas Becket in Kantelberg (Canterbury) en Sint-Jakobsschelpen werden meegenomen van tochten naar Santiago de Compostella in Spanje.
Uiteraard kon men ook een aflaat kopen. Tegen betaling van geld of goed verkreeg men een papier waarop een kerkelijke functionaris verklaarde dat zonden vergeven waren.
Een andere, beproefde mogelijkheid was het wegschenken van geld en bezit aan kerk of klooster. In het Noorden hadden de kloosters aan het eind van de Middeleeuwen zeker een vijfde van alle cultuurland gekregen.
Deelname aan de kruistochten behoorde ook tot de mogelijkheden. De kroniek van Emo bevat een reisverslag van noordelingen die met hun schepen de Lauwers uit varen op weg naar Portugal om vandaar door te varen naar het Heilige Land om dat te bevrijden van de moslims. Kortom, voor de gelovigen was er een opening naar de hemel.
Topklasse Groninger cultuurschat
De kerk zelf leek al een beetje een hemel op aarde. In de kerk konden de mooiste voorwerpen van kunst en kunstnijverheid bewonderd worden. De tentoonstelling laat er imposante voorbeelden van zien uit de noordelijke streken. Heel bijzonder is het koperbeslag uit de Groninger Sint- Walburgkerk. Het gedreven en gegoten beslag, met allerlei Bijbelse voorstellingen waaronder portretten van de apostelen, is ooit aangebracht op een kerkelijk meubel, mogelijk een reliekschrijn of een deel van een houten altaar. Na de Reformatie ? de overgang van de katholieke naar de protestantse kerk – werd het meubel vernietigd, de edelstenen uit hun vattingen gehaald en de koperresten in een beerput gegooid. Al zijn alle delen geschonden, nog steeds zijn mensen onder de indruk van de schoonheid van deze stukken.
Na de Reformatie werden verschillende kerkelijke doeken, een prachtig geborduurd voorhangsel, een priesterkleed en de houten reliekschrijn (ontdaan van versiering) op de zolder van de grote pastorie in Warffum opgeborgen. Al in 1818 werden, in een reisbeschrijving, deze bijzondere voorwerpen vermeld, die nu tot de topklasse van de Groninger cultuurschat behoren.
Het cultuurlandschap van het Noorden krijgt door de tentoonstelling Hel en Hemel, De Middeleeuwen in het Noorden een diepere dimensie voor haar trouwe bezoekers.
Citaten uit: Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum, ingeleid en vertaald door H.P.H.Jansen en A. Janse, 1991.