Vijfentwintig jaar was hij stadsarchitect van Groningen, sinds 1998 vervult hij dezelfde functie in Den Haag: we spreken Maarten Schmitt over periferie en stedenbouw in Noord-Nederland. De plattelandsmetropool in het Noorden is volgens Schmitt de oplossing om het Vinex-idee en het gebrek aan visie in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening gestalte te geven, de stad de stad te laten en het landschap te behouden.

Met de rode en groene contouren uit de Vijfde Nota kader je enerzijds de dorpen en steden in en anderzijds het landschap. Volgens Maarten Schmitt zijn die contouren echter zo gedefinieerd dat je vooral het landschap in kunt. ‘Alleen in de Randstad is het scherper omschreven in de zogenoemde Deltametropool, een integrale visie op de ontwikkeling van een grootstedelijk gebied van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere rondom het Groene Hart. De analyse van de Vijfde Nota is prachtig maar de ideeën over de ontwikkeling buiten deze Deltametropool in de rest van Nederland ontbreken. Voor het Noorden betekent dit dat een soort status-quo wordt geïntroduceerd die je eigenlijk niet wilt. Alle dorpen krijgen een contour waarbinnen ze zich kunnen uitbreiden. Dat is niet gebaseerd op een visie maar op de bevestiging van de huidige positie.’

Rode contour binnen de bebouwing

‘Overal in het Noorden is de rode contour rond een stad of een dorp groter dan de huidige nederzetting. Waarom zou je bijvoorbeeld om Winsum geen contour kunnen trekken die kleiner is dan het huidige dorp en daarbuiten de zaak laten afsterven? Over twintig jaar is de rest van Winsum dan weg en is het landschap groter geworden. Het gaat één kant op er is een defensieve houding naar het landschap en dat kan per definitie alleen maar kleiner worden.
Je zou voor het Noorden een visie kunnen ontwikkelen die de (concurrentie-)positie van het Noorden zowel nationaal als internationaal kan verbeteren. Alle noordelijke landschappen zou je moeten beschermen. Maar niemand zegt dat Winsum kleiner moet worden. Er is geen strategie om het te laten afsterven buiten een contour die kleiner is dan het huidige dorp. Er wordt altijd aangekocht en gesaneerd en onteigend om te bouwen, maar nooit wordt er onteigend om het landschap zijn betekenis te geven. Daar komt nog bij dat de uitbreidingen stedenbouwkundig en architectonisch bepaald geen hoogstandjes zijn. Ze bestaan letterlijk uit veel gebakken lucht en ruimte.’

Helemaal niks

Maarten Schmitt heeft het een paar jaar geleden in Noorderbreedte al geconstateerd voor de Hunzelaagte: mensen kopen een kavel en verwachten dat ze een huis met een heel grote tuin krijgen. Vervolgens krijgt men een stedenbouwkundig proces waardoor er veel huizen komen en waarbij er steeds meer van het landschap wordt afgesnoept. ‘Mijn stelling is nog steeds dat dit fundamenteel fout is. Als je om de zeshonderd meter een eigentijdse villa bouwt bijvoorbeeld op plaatsen waar vroeger behuizing heeft gestaan, dan is dat landschappelijk totaal anders dan tien huizen op een kluitje met een tuin van 1000 m² met ieder zijn eigen heg. Dat landschappelijk veel storender. Je ziet het aan de westkant van Groningen, bij de woonwijk de Held en nog erger bij de Eilanden – waar een strip langs het Reitdiep geheel wordt verschimmeld door projectontwikkelaars – maar ook in Assen, Drachten en Leeuwarden. Ook bij dorpen worden vreselijke uitbreidingen gerealiseerd, bijvoorbeeld ten westen van Birdaard en bij Garnwerd. Die verschimmeling en kolonisatie moeten we onmiddellijk tegengaan. Het ruimtebeslag van die nieuwe uitbreidingen is zo groot dat er van het landschap niets meer overblijft. En wat dragen die twintig mensen met hun grote tuinen bij aan de economie van Garnwerd? Helemaal niks toch!’

Plattelandsmetropool

‘Je moet toe naar een vorm waarin grote aantallen bewoners die buiten willen wonen dat ook royaal kunnen doen, en daarvoor een concept ontwikkelen waarmee die mensen volkomen tevreden zijn. Dat concept moet zo zijn dat het niet versnipperd is over tientallen dorpen en steden en daarmee het landschap verpest. Dat betekent een nieuw of apart landschap ontwikkelen.
Je vindt een begin hiervan met de ontwikkeling van Meerstad. Men moet zich daarbij concentreren op de hele zone tussen ruwweg de stad Groningen en de Blauwe Stad bij Winschoten. De mensen die naar Warffum, Zuidlaren of andere dorpen willen, moet je in dat gebied een woning aanbieden. Je krijgt dan en zone waar je binnen bepaalde grenzen alles mag, en je houdt het landschap daarbuiten gaaf. Dorpen als Scheemda, Noord- en Zuidbroek kunnen dan samen met het tussenliggende landschap en de grotere plaatsen getransformeerd worden naar wat we misschien wel een plattelandsmetropool moeten noemen. Daarbuiten koester je het landschap en de dorpstypologie. Er ontstaat dan een contrast tussen stad en platteland en je houdt op om van alles meer van hetzelfde te maken. De infrastructuur binnen die metropool kan men intensiveren en in het buitengebied juist extensiveren. Bij zo’n plattelandsmetropool kan Groningen een prachtig vormgegeven karakteristiek stedenbouwkundig ensemble worden met daaromheen een conditionerend landschap. Je kunt meerdere zones bedenken richting Assen, maar ook langs de toekomstige snelle treinverbinding richting Drachten en Heerenveen. Met deze geconcentreerde ontwikkeling van de plattelandsmetropool waarin werkgelegenheid, wonen, pretparken en andere onvoorziene ontwikkelingen kunnen, krijgt binnen de zowel Nederlandse als straks de Noord-Europese context ook de magneetspoorlijn een krachtige betekenis.’

Werkelijke duurzaamheid

‘Je moet afblijven van het waddengebied, het Hogeland, de Veenkoloniën, het Oldambt, de Friese Wouden, het Friese Lage Midden en het Drents Plateau. Dan hanteer je het begrip duurzaamheid tenminste op een goede manier.
In het buitengebied kan nog heel selectief gebouwd worden, bijvoorbeeld op plaatsen waar vroeger boerderijen of borgen hebben gestaan, maar de verschimmeling stop je, want die verpest het.’

Welvarende periferie

Heerenveen en Drachten, in mindere mate, doen een poging om op de zichtlocaties langs de snelweg bedrijventerreinen te realiseren met een eigen identiteit. ‘Als je die vergelijkt met die esthetisch verantwoorde kantoren die langs de snelweg bij Groningen staan als je vanuit Drachten binnenkomt, dan is het nogal braaf. Dat is net zo defensief en braaf als de genoemde stads- en dorpsuitbreidingen.
Noord-Nederland kan met zijn kwaliteiten en waarden zo worden tot een welvarende periferie. Het begrip periferie wordt altijd in negatieve zin gebruikt, en dat is verkeerd en nooit de bedoeling geweest. Kijk maar naar de moderne kantoren- en woonwijk La Défense in Parijs: die ligt midden in de periferie, maar is met een prima infrastructuur verbonden met het stadshart van Parijs. Maar dat niet alleen. Door de TGV krijgt ook een regionale ontwikkeling zoals bij Lille betekenis. Zo kan ook de noordelijke plattelandsmetropool zich manifesteren ten opzichte van de Randstad.’

Blauwe Stad

Maarten Schmitt vindt de ontwikkeling van Euroborg bij Groningen te autonoom. In combinatie met de binnenstad, het industrieterrein Driebond, Meerstad en de Blauwe Stad zou men tot een concept moeten komen dat vergelijkbaar is met dat van Parijs. ‘Van de Blauwe Stad kun je zeggen dat hij in zijn isolement niet indrukwekkend is, maar als onderdeel van het gebied Groningen, Meerstad, Hoogezand en Winschoten zou je de Blauwe Stad heel goed kunnen gebruiken. Dan krijgt de Blauwe Stad ook richting Oldenburg meer betekenis.’

De stad is nooit af

‘Ik vind het nogal boud wat de Groningse wethouder Smink zegt over het niet meer bouwen na Meerstad. De context waarbinnen de steden of regio’s zich ontwikkelen, past zich aan en verandert om nieuwe kansen te creëren. Dat geldt ook voor Groningen, als stad en/of als onderdeel van de plattelandsmetropool. Er ontstaat dan voor Groningen mogelijk een van de meest intrigerende ontwerpopgaven voor het komende decennium. De stad is nooit af, je moet eraan blijven werken.
Je moet bestuurlijk niet meer in provincies denken maar in grote stedelijke gebieden. Met Riek Bakker’s Regiovisie is een paar jaar geleden een wel het idee ontstaan dat er een beleid gevoerd zou worden, maar daar komt vooralsnog weinig tot niets van terecht.’