Het oostelijk deel van het stroomgebied van de Hunze was vanaf de late Middeleeuwen het toneel van de eerste veenontginningen, werd overrompeld door de systematiek van de veenkoloniale ontwikkeling en kreeg vervolgens als een wervelstorm de ruilverkaveling over zich heen die het veenkoloniale verleden moest uitwissen. Nu staat het gebied aan de vooravond van de volgende grootschalige transformatie.

Vanaf de dertiende eeuw namen de kloosters in de Ommelanden het initiatief om langs de Hunze op kleinschalige wijze turf te winnen. Als gevolg van de economische ontwikkelingen, mede door de opbloei van de stadseconomieën, was de vraag naar brandstof sterk toegenomen. De kloosters hadden zelf ook belang bij de turf, omdat ze bijvoorbeeld steenbakkerijen van brandstof moesten voorzien. De eerste ontginningen begonnen in Zuidlaarderveen, dat toen nog Everswolde heette. Het klooster van Aduard kocht het veengebied van de Markegenoten van Zuidlaren en stichtte in het gebied een aantal hoven van waaruit de turf werd gegraven. Vervolgens zakten de ontginningsactiviteiten langs de Hunze naar het zuiden af. ‘Deze randveenontginningen liggen aan de oostkant van de Hunze’, vertelt historisch geograaf Hans Elerie van de Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe (BOKD). ‘Zuidlaarderveen, Annerveen, Oud Annerveen, Gieterveen, Eexterveen zijn allemaal nederzettingen uit de late Middeleeuwen die zijn ontstaan als gevolg van de vervening.’

Systematische aanpak

Hoewel de ontginningen aanvankelijk een activiteit van de geestelijke instellingen waren, begonnen particuliere initiatieven al gauw een rol te spelen. In verschillende dorpen verdeelden de Markegenoten hun veen om het vervolgens zelf af te graven. Toen in de veertiende eeuw de Hunze vanaf Waterhuizen werd doorgetrokken naar de stad, zodat de Hunze in de stadsgrachten van Groningen uitkwam, en in 1400 naar de stad het Schuitendiep werd gegraven, was de basis gelegd voor de vooraanstaande positie van de stad Groningen bij de ontginningen.
De eerste stap op weg naar de grote, systematische veenkoloniale ontginningen werd aan het begin van de zeventiende eeuw gezet. Groningen kocht bij Hoogezand-Sappemeer een groot veengebied op verlengde men het Schuitendiep naar Foxhol om het gebied te ontsluiten. In plaats van een kronkelig riviertje als uitvalsbasis voor de ontginningen te nemen, werden speciaal kanalen ontworpen om de ontginning zo systematisch mogelijk aan te pakken. Groningen werd het centrum van de winning van turf, die naar alle uithoeken van de Republiek en het buitenland werd verscheept.

Kleinschalig landschap

Het verveningssysteem in het Hunzedal was kleinschalig en gebaseerd op lenten, oeverplaatsen langs de Hunze waar de turf werd gestapeld, gedroogd en van waar het met turfpramen naar de stad werd vervoerd. ‘Plotseling kwam toen vanuit het achterland dat systematische, veenkoloniale geweld aanzetten’, schetst Elerie. ‘Vanuit de systematische ontginningen werden wijken tot aan het Hunzedal gegraven. Dat had tot gevolg dat de dorpen die oorspronkelijk langs de Hunze lagen, in veenkoloniale richting opschoven, om aan te tappen op de wijken vanuit het veenkoloniale kanalenstelsel. De boerderijen werden afgebroken en elders weer opgebouwd. Verder naar het oosten in het veen werd dan een rechte weg getrokken en de wijken werden tot aan de boerderij gegraven. Die beweging ging als een stoomwals over het gebied heen.’
Met de aanleg van de wijken vanuit de Veenkoloniën werden de randveenontginningen in het Hunzedal aangesloten op een geavanceerde vorm van landbouw, die vervlochten was met het agro-industriële complex dat daar tot ontwikkeling kwam. Via de wijken kon stadsvuil, dat als compost werd gebruikt, worden aangevoerd, kon de grond worden ontwaterd en konden de aardappels worden afgevoerd naar de aardappelmeelfabriek. ‘In die tijd was dat een heel revolutionair en geavanceerd systeem’ zegt Elerie. ‘Maar’, voegt hij eraan toe, ‘hoe geavanceerd dat wijkensysteem ook was, het raakte in verval toen de vrachtwagen opkwam en het vervoer over water absoluut oninteressant werd. De voorsprong die de veenkoloniën hadden, werd opeens een enorme achterstand. Door de fijnmazige wijkenstructuur was het opeens een heel slecht verkaveld gebied. Om dat gebied helemaal te transformeren tot een nieuw landbouwkundig gebied, is daar de herinrichting ook weer als een stoomwals overheen gegaan.’

Arcadisch landschap

Elerie vertelt dat de oude structuren nog in het landschap zijn terug te zien. ‘Je ziet de gevolgen van de veenkoloniale ontwikkeling en de ruilverkaveling die er later weer overheen is gegaan. Hier en daar kun je nog iets van de oude plaatsen van de lintdorpen terugvinden. De meeste plaatsen zijn verlaten, maar de dekzandkoppen kun je nog wel zien liggen. Soms is er wat erfbeplanting achtergebleven. Als een boerderij werd afgebroken bleef er vaak een plukje bomen in het landschap staan, dat is vaak een restant van een oud erf.’ Ook de oude meanders van de Hunze zijn nog steeds herkenbaar in het landschap en worden door Het Drentse Landschap opnieuw uitgegraven.
Omdat in de Middeleeuwen meer rekening moest worden gehouden met de ecologie en de afwatering van het gebied dan in de latere veenkoloniën, zijn in het Hunzegebied het landschap en de lintvorm van de dorpen veel speelser dan in de Veenkoloniën. De centrale weg van de dorpen werd in de Hunzelaagte over de langgerekte dekzandkoppen gelegd, die nou eenmaal niet kaarsrecht in het landschap lagen. In tegenstelling tot de Veenkoloniën, waar de huizen werden gebouwd langs een kanaal dat tegelijkertijd voor de afwatering zorgde, kon in het Hunzedal alleen op de dekzandkoppen worden gebouwd.

Multifunctioneel landschap

Omdat de aardappelmeelindustrie de laatste jaren sterk onder druk staat, staan het Hunzedal en het veenkoloniale gebied aan de vooravond van een volgende transformatie. In de nabije toekomst zal zo’n dertig- tot veertigduizend hectare landbouwgrond een andere bestemming moeten krijgen. ‘Het is net alsof de Veenkoloniën een traditie in vernieuwingen hebben’, zegt Elerie. ‘De overheid weet dat in dit gebied veel dingen op een grootschalige manier gaan veranderen, probeert daar samenhang in aan te brengen, de vernieuwing in te passen in het gebied en de functies beter op elkaar af te stemmen. Vroeger was het puur boerenland, maar nu moet het een multifunctioneel landschap worden.’ De omvorming van het Hunzedal in een multifunctioneel landschap is ondergebracht in het Hunzeproject, dat als een zogenoemd Belvédèreproject is opgezet. ‘Het gaat er dan om de oude elementen in het landschap opnieuw te benutten bij de herinrichting, zodat de geschiedenis van het landschap leesbaar en de karakteristieke openheid behouden blijft’, legt Elerie uit.

Visie van bewoners

Om de bewoners bij de nieuwe plannen te betrekken, hebben de provincie Drenthe en de betrokken gemeentes besloten dat voor de dorpen die langs de Hunze liggen, een dorpsomgevingsplan wordt opgesteld. ‘Daarbij onderzoek je hoe de bevolking tegen hun landschap aankijkt’, vertelt Elerie. ‘De uitkomsten van dit project, Dorp 2000 Anno, worden ingebracht in het Hunzeproject. Het belangrijkste is dat we proberen de collectieve visie vanuit zo’n dorp te achterhalen. Daarbij worden de dorpsbewoners ondersteund door deskundigen, die daar een samenhangend plan van maken.’
Hans Peeters, secretaris van de Vereniging Dorpsbelangen in Buinen vertelt dat er verschillende methoden zijn gehanteerd om de visie van de bewoners te achterhalen. ‘Daarbij moet je denken aan huiskamerdiscussies, historische wandelingen en foto-opdrachten waarbij bewoners fotografeerden wat ze mooi, typisch of juist lelijk vinden. Ook de jeugd heeft op een discussieavond kunnen zeggen wat ze van het dorp vinden, wat moet blijven, wat versterkt zou kunnen worden en waar behoefte aan is.’ Zo bleek in Buinen onder de dorpsbewoners de vrees te bestaan dat het agrarische karakter van het dorp in de toekomst zal verdwijnen.

Veel lokale kennis

Hans Elerie vindt het belangrijk de specifieke kennis van de bewoners over het gebied te gebruiken. ‘Het is me opgevallen hoe goed die lokale kennis nog aanwezig is, ook van het verleden. Door die kennis te integreren wordt de kwaliteit van de plannen gewoon beter. Er is heel veel kennis over het verleden en de flora en fauna. De boeren hebben natuurlijk ook een behoorlijke kennis van de grond – waar wat verbouwd werd, en wat oud is en wat niet. Zij kunnen heel veel details aanleveren die voor vakmensen ook weer interessant zijn.’
Eén van die dorpsbewoners die zijn kennis inbracht is Klaas Wiggering uit Spijkerboor, het eerste dorp waar het project Dorp 2000 Anno werd uitgevoerd. ‘Men zei dat ik nogal wat kennis had van de omgeving en over de historie van de omgeving, zodoende ben ik ook door de BOKD gevraagd om mee te werken aan het project’, zegt Wiggering. ‘Ik weet nog hoe de Hunze vroeger gemeanderd heeft en kon nog bepaalde punten in het landschap terugvinden waar in het verleden oversteken zijn geweest.’ Naast de mogelijkheid kennis van bewoners en deskundigen te combineren, ziet Peeters nog een ander voordeel van het inventariseren van de kennis over de regio onder de dorpsbewoners. ‘Er kwam heel veel waardevolle informatie over de geschiedenis boven waarvan heel veel Buiners niet op de hoogte waren. Dat versterkt de bewustwording dat je woont en leeft in een dorp dat meer is dan alleen een verzameling huizen.’

Egberslent

Als voorbeeld van de combinatie van kennis van bewoners en van deskundigen noemt Elerie een herontdekt lent in Annerveen. ‘Achter een boerenerf wees een boer ons op een stapel keien die bij een dekzandkop altijd al tegen de oever van de meander had gelegen. Nadat we op het idee waren gekomen dat het wel eens een oude lent zou kunnen zijn, hebben we op oude manuscriptkaarten gekeken en daarop stond inderdaad op die plaats een lent, de Egberslent. Dat is natuurlijk heel spectaculair. Aan de hand van zo’n oude kaart konden we toen overal in het landschap de lenten opsporen. Deskundigen zien dit soort dingen vaak niet en daarom is de koppeling met bewoners zo interessant. Bewoners denken vanuit het landschap, als gebruikslandschap, maar een deskundige denkt alleen vanuit zijn specifieke vakgebied.’

De auteur is historicus en freelance journalist.

Trefwoorden