Kinderjaren
Ik zoek een tijd te doen herleven, die
betekenis moet geven aan het heden;
reëler dan de dingen die wij deden
wordt wat wij waren in de fantasie.
De zolder van de oude pastorie,
onttogen aan het huishouden beneden,
omsloot een rijk dat niemand mocht betreden,
maar dat ik blijvend in den blinde zie.
God zat des avonds aan met het gezin,
en achter hoge vensters ruisten bomen
een eindeloos nabije hemel in.
Ik weet niet waar het kind ons is ontkomen,
maar eens wordt ieder einde, elk begin,
weer in dit doodstil ruisen opgenomen.
Uit: Onmogelijk geluk, uitg. Bert Bakker, 1992
In het gedicht ‘Interieur’, in zijn bundel ‘Onmogelijk geluk’, schrijft Jean Pierre Rawie (1951): ‘Eén regel, en de wereld is vergeten, // één rijm, en het verscheurd heelal wordt heel.’ Het is een stelling die, hoewel gedurfd geformuleerd de intentie van elk dichterschap benadert. Ook wanneer vergankelijkheid, de herinnering aan voorbij (jeugd-)geluk, die verscheurdheid in ons bestaan, thema zijn in poëzie, zoals bij Rawie het geval is, zijn het de vorm en de vormkracht die troostend kunnen helen wat buiten het gedicht onheelbaar blijft: ‘…slechts met de gedichten die ik maak / maak ik de wereld woord voor woord de mijne,/ en breng ik het geschapene in kaart.’ (in: ‘Nog’). Op zo’n visie op poëtische vormgeving lijkt Rawie’s voorkeur voor het klassieke strofisch-rijmende gedicht, met name voor het sonnet te berusten. ‘Alle goede poëzie is tijdloos. Ik probeer het soort poëzie te schrijven, dat honderd jaar geleden mooi was en over honderd jaar ook nog mooi wordt gevonden’, zei Rawie in een interview, toen hem, in 1989, de culturele prijs van de provincie Groningen, de Wessel Gansfortprijs, werd uitgereikt.
Gedichten uit het Russisch, Roemeens en Spaans vertaalde Rawie tegelijk virtuoos en in zijn onmiskenbaar eigen toon. In 1987 verscheen ‘Oude Gedichten’, waarin vroegere bundels werden bijeen gebracht. Met ‘Woelig stof’ (1989) en ‘Onmogelijk Geluk’ (1992) vestigde hij zijn naam bij het grootstdenkbare lezerspubliek.