Naar de aanwezigheid van voorzieningen op het platteland is weinig onderzoek gedaan. Maar uit de beschikbare gegevens valt op te maken dat het sombere verhaal over een verschralend aanbod nuancering behoeft.

Het gaat niet goed met de voorzieningen op het platteland. We moeten de verschraling stoppen, hoor je vaak. Maar wordt het voorzieningenniveau inderdaad minder? En zo ja, is dat een probleem? Rijden we niet zelf met de auto naar de supermarkt om zo goedkoop mogelijk uit te zijn? Of kunnen vrouwen nu niet aan het werk omdat er onvoldoende kinderopvang is? Om antwoord te kunnen geven op deze vragen heb ik onderzoek gedaan naar het voorzieningenniveau op het platteland, op basis van bestaand onderzoeksmateriaal. De opdracht kwam van het Projectbureau Dagindeling van het ministerie van Sociale Zaken, dat wilde weten in hoeverre er een kloof bestaat tussen de voorzieningen die nodig en beschikbaar zijn om arbeid en zorg te kunnen combineren. Ik heb daarom de hiervoor relevante voorzieningen op het platteland in kaart gebracht: kinderopvang, scholen, vrije tijdsvoorzieningen, medische voorzieningen (de huisarts, ziekenhuis, consultatiebureaus), het dorpshuis, werkgelegenheid en persoonlijke dienstverlening (winkels, postkantoren, banken).

Autobezit

Bij het zoeken naar een antwoord stuitte ik op een grote diversiteit aan gegevens. Uiteenlopende definities van het platteland en verschillende wijzen van meten van voorzieningen maken het lastig om onderzoeken met elkaar te vergelijken en eenduidige conclusies te trekken. Bovendien is er maar weinig onderzoek gedaan naar het voorzieningenniveau op het platteland. Dit in aanmerking genomen, kan het volgende beeld worden geschetst. Een aantal voorzieningen is inderdaad in de loop van de jaren gedaald, het aantal winkels het sterkst. De zogeheten hoge orde voorzieningen, zoals ziekenhuizen, zijn zelfs helemaal van het platteland verdwenen en concentreren zich in de stedelijke gebieden. Het aantal postkantoren is in de loop der jaren verminderd en de groei van het aantal kinderopvangplaatsen blijft achter.
Niet slecht gaat het daarentegen met het aantal basisscholen op het platteland, de dorpshuizen, de bibliotheken en de huisartsen (met uitzondering van de bereikbaarheid in het weekend). Gegroeid is het autobezit en verschraald het openbaar vervoersaanbod op het platteland. Verder laat beschikbaar onderzoek op dorpsniveau zien dat het aantal kleine kernen dat beschikt over de basisvoorzieningen basisschool, winkel en huisarts daalt. Een andere belangrijke voorziening op het platteland is informele hulp en opvang. Een praatje maken op straat, op het kind van de buren passen of de oudere buurvrouw naar het ziekenhuis brengen, zijn een normaal onderdeel van het gemeenschapsleven. Cijfers hierover zijn er echter nauwelijks.

Van hét platteland is geen sprake

Om een goed inzicht te hebben in het voorzieningenniveau is het overigens nodig ‘het platteland’ uiteen te rafelen. Allereerst is er platteland dat dicht bij de stad en de Randstad ligt en platteland dat verder van de stad en in meer perifeer gebied ligt. Ten tweede zijn er kleine en grotere kernen. Van dé kern of hét platteland is helemaal geen sprake. Het zijn vooral de kleine kernen in de perifere gebieden waar het voorzieningenniveau is gedaald. De problemen van onderverzorging komen vooral voor in de dorpen met minder dan 500 inwoners en dan met name in de noordelijke provincies, blijkt uit literatuur. De functie van deze kernen is in de loop van de tijd veranderd: ze functioneren steeds meer als kleine landelijke woonconcentraties, waar mensen wonen voor de rust en ruimte. Enige vorm van verzorging en werkgelegenheid is er nauwelijks.

Is er een probleem?

In hoeverre is er nu sprake van een probleem met het voorzieningenniveau in Nederland? Of het al dan niet hebben van een voorziening een probleem is, is afhankelijk van de behoeften van de lokale bevolking. Uit de publicatie ‘Voorzieningen in dorpen in de provincie Groningen’ van het Provinciaal Ontwikkelingsinstituut Zorg en Welzijn, blijkt dat mensen met een relatief hoog inkomen en een hoge opleiding vaker in dorpen met weinig voorzieningen wonen. Zij stellen de woonfunctie van een dorp voorop en zijn wat betreft voorzieningen meer ‘extern’ gericht. Maar het verdwijnen van voorzieningen is wel een probleem voor mensen die er (meer) op zijn aangewezen. Naast aanwezigheid is bereikbaarheid een belangrijke invalshoek. Als een voorziening niet in het eigen dorp aanwezig is, hoe ver is dan je buurdorp of de stad? Het hebben van een auto is noodzakelijk om van alle voorzieningen gebruik te kunnen maken. Problemen zijn er dan ook voor mensen zonder auto. Dit zijn met name ouderen en huisvrouwen. Voor ouders met kleine kinderen zijn eigenlijk twee auto’s nodig om voorzieningen goed te kunnen bereiken. Zij gebruiken namelijk vlak na elkaar verschillende voorzieningen (bijvoorbeeld werk, kinderopvang, school en sportvereniging). Voor ouders gaat het dus niet alleen om de bereikbaarheid van een enkele voorziening, maar om een trits van voorzieningen.
Problemen zijn er vooral te verwachten voor de toekomst. Vergrijzing en de trend dat ouderen steeds langer thuis blijven wonen zorgen ervoor dat steeds meer ouderen hulp dicht bij huis nodig hebben. Dit leidt tot een nieuwe vraag naar diensten en voorzieningen op lokaal niveau. Ten tweede is de verwachting dat de vraag naar kinderopvangvoorzieningen verder stijgt, ook op het platteland. Tegelijk met deze veranderende vraag staat het aanbod onder druk. Dit geldt voor een aantal voorzieningen zoals de huisartsenzorg, consultatiebureaus, postagentschappen en de bibliotheken. Maar ook de informele zorg en opvang staan onder druk, doordat mensen steeds minder tijd hebben voor hulp aan buren en familie. Met het oog op de toekomst is er dus alle reden om op lokaal niveau het huidige aanbod onder de loep te nemen en opnieuw af te stemmen op de vraag – die van nu en de nabije toekomst.

Dienstenwinkels

Op verschillende plaatsen in Nederland worden nieuwe oplossingen ontwikkeld om problemen rond het voorzieningenniveau aan te pakken. Ik benoem deze oplossingsrichtingen kort, gevolgd door enkele succesfactoren om tot duurzame nieuwe voorzieningen te komen te komen. Nieuw zijn ‘dienstenwinkels’, zoals ‘Te Plak’ in Friesland, die bijvoorbeeld schoonmaakwerk, boodschappen doen, klussen, oppas en vervoer aanbieden, waarvan iedere bewoner gebruik van kan maken. Daarnaast ontstaan er steeds bredere loketten waar bewoners met hun vragen naartoe kunnen. De gemeente, welzijnsstichting, woningcorporatie, thuiszorg en bibliotheek werken hier en daar met elkaar aan één balie. Deze balie kan ook virtueel zijn. Dit kan een bezoek aan een instelling besparen. Het vergt nog wel nieuwe ICT-toepassingen en een goede onderlinge samenwerking om ervoor te zorgen dat burgers hiervan daadwerkelijk gemak ondervinden.
Het tweede type oplossing is de multifunctionele accommodatie. Er is een nieuwe beweging om zulke centra te ontwikkelen, met als beoogde meerwaarde het delen van ruimtes, beheer en activiteiten. Op het platteland kan de samenstelling van deze accommodaties zeer divers zijn. Maar ook binnen sectoren ontstaan nieuwe combinaties. Bijvoorbeeld een kleinschalig kindercentrum waar dagopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar gecombineerd wordt met tussen- en naschoolse opvang voor kinderen van 4 tot 12 jaar, zoals in Boarnsterhim.
Samenwerking kan ook buiten één gebouw tot winst leiden. Een netwerk van internetcafés voor ouderen in school en verzorgingshuis, buitenschoolse opvang bij de school samen met het dorpshuis, en een gezamenlijke dorpskrant van dorpshuis, school en kerk zijn voorbeelden van kleine winsten van samenwerking.
Tot slot is gebruik maken van de kennis en inzet van bewoners ook een goede manier om het voorzieningenniveau aan te passen aan de nieuwe vraag. Een manier om dit te doen is het interviewen van een brede kring van bewoners. Zo kan duidelijk worden wat in een dorp de voornaamste problemen zijn en waar bewoners zich actief voor willen inzetten. Een andere manier is het anders organiseren en ondersteunen van vrijwilligerswerk. Het project ‘De Bijspringer’ in Ooststellingwerf weet nieuwe vrijwilligers te werven voor duidelijk omschreven en in de tijd afgebakende taken.

Valkuil en spanningsveld

Natuurlijk is niet elke oplossing geschikt voor elk dorp. Altijd zal lokaal gekeken moeten worden naar wat daar nodig is én wat past bij de mensen die daar wonen en werken. Er is wel een aantal succesfactoren te benoemen voor het vinden van een oplossing. Voor bewoners: organiseer draagvlak onder een brede groep bewoners, met verschillende leefstijlen. Voor gemeenten: zoek verbinding tussen verschillende beleidsterreinen. Er is veel in beweging, onder andere op het terrein van onderwijs, reconstructie van de landbouw, zelfstandig blijven wonen van ouderen, vrijwilligersbeleid en sport. Sectorale oplossingen lopen vaak vast op de kleinschaligheid van het platteland. Belangrijke winst lijkt te liggen in oplossingen die terreinen met elkaar verbinden. En voor instellingen: focus op meerdere doelgroepen, en werk samen met andere instellingen én vrijwilligersorganisaties.
Het voorzieningenniveau is een sociaal thema met een belangrijke fysieke component: het onderkomen van een voorziening. Een discussie over voorzieningen moet echter over veel meer dan gebouwen gaan: over een goed samenspel tussen bestaande instellingen en organisaties, over de inzet van bewoners en over samenwerking tussen vrijwilligers en professionals. Er zit in deze discussie echter ook een spanningsveld. Het behoud van voorzieningen staat soms op gespannen voet met sectorale eisen van kwaliteit en professionaliteit. Het gaat in kleine kernen vaak om zulke kleine aantallen, dat niet tegelijkertijd alle eisen van professionaliteit van personeel en ruimte kunnen worden gehaald. De vraag wordt wat belangrijker is: het bestaan van de voorziening of de kwaliteit hiervan. De uitkomst van deze discussie is belangrijk op lokaal en nationaal niveau. Lokaal is de vraag waar bewoners zelf voor kiezen. Op landelijk niveau leidt dit spanningsveld tot de vraag of er rond verschillende voorzieningen specifieke regelgeving voor het landelijk gebied nodig is.

Astrid van der Kooij werkt bij het Centrum voor sociaal beleid van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. De titel van haar onderzoek is ‘Rust, ruimte en hectiek. Inventarisatie van voorzieningen in het landelijk gebied relevant voor taakcombineerders’. Deze publicatie is te bestellen bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, tel. 070 – 333 58 89 en als PDF bestand beschikbaar op www.dagindeling.nl en www.nizw.nl

Trefwoorden