Op initiatief van Noorderbreedte vond op 25 maart j.l. een debat plaats over theater op locatie en locatietheater in het Frank Mohr Instituut, het tweedefase-instituut voor hoger kunstonderwijs, onderzoek en nieuwe media van de Hanzehogeschool Groningen, onder leiding van Lucia van Heteren. Deelnemers waren: Jos Thie (o.a. voorheen Tryater), Joop Mulder (Oerol), Sjoerd Wagenaar (PeerGrouP), Just Vink (Theater te Water), Wim Boetze (landschapsarchitect), Rob Bakker (De Citadel), Dennis Molendijk (Noord Nederlands Toneel), Ron Glasbeek (Deining), Jan Hartholt (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), Henk Scholte (Huis der Cultuur Groningen), Cis van Helmond (zakelijk leider PeerGrouP), Karel Hupperetz (Theaterwetenschapper), Diederik van der Meijde (o.a. voorheen Noorderzon) en Cora Broekhuizen (theatermaker Noorderlingen).

Het is de samenstellers van deze uitgave van Noorderbreedte opgevallen dat er in Groningen, Friesland en Drenthe de laatste decennia uitzonderlijk veel theater op locatie wordt gemaakt. Hierbij lijkt het landschap een inspirerende rol te spelen. Hun vraag luidt: wat maakt het noordelijke landschap zo aantrekkelijk voor makers dat zij buiten de traditionele paden van de theaters treden en het landschap verkiezen boven een regulier podium? En landschap, benadrukken zij, moet hier gezien worden in de breedste zin van het woord: zowel het groene als het stedelijke.

Vindt er in het Noorden van Nederland meer theater op locatie en locatietheater plaats dan in de rest van Nederland?
De vraag wordt expliciet aan de theatermakers gesteld. Geen van hen kan deze vraag met zekerheid positief beantwoorden. Just Vink: ‘Het is waar dat er in het Noorden veel en vaak grote theater-op-locatieprojecten opgezet worden. Maar of dat meer is dan elders zou ik niet kunnen beantwoorden.’ Ook Rob Bakker, Dennis Molendijk, Jos Thie en Henk Scholte moeten het antwoord schuldig blijven. Een onderzoek naar deze vraag zou eerst gedaan moeten worden, luidt de algemene indruk.

Wat is er specifiek aan de vormen van theater die op locatie in het Noorden ontstaan?
Sjoerd Wagenaar, theatermaker en verantwoordelijk voor vele grootschalige theaterproducties in het Noorden, wijst direct op de mogelijkheden die locaties kunnen creëren voor een verhaal. Het elkaar verhalen vertellen blijft een wezenlijk onderdeel van theater. En theater op locatie biedt de gelegenheid de verhalen van die locatie uit te diepen. Wagenaar: ‘Het is uitdagend om uit de zwarte doos of het lijsttheater te treden en andere mogelijkheden te zoeken. Het Noorden is heel rijk aan verschillende landschappen en locaties. Mike Pierson zei ooit: “Less and less frequently we are able to tell stories and exchange experiences”. Je kunt theater op locatie zien als een aanvulling op de verhalen die mensen elkaar vertellen. Als theatermaker heb ik veel behoefte om te onderzoeken hoe je een verhaal vertelt en hoe je daarbij met het landschap en de omgeving omgaat. Je ziet dit verschijnsel overigens wereldwijd bij kunstenaars.’

Columbus op de strekkende meter

Is het dan zo dat het landschap vaker uitnodigt tot het uitbeelden van historische verhalen over de specifieke plek waar de voorstelling wordt gemaakt?
De meeste van de deelnemers onderschrijven dit idee. Ron Glasbeek: ‘Er zijn hier inderdaad prachtige, tot de verbeelding sprekende locaties. Vergane glorie op industrieel gebied: scheepswerven, steenfabrieken, suikerfabrieken, strokartonfabrieken enzovoort. Er zijn talloze locaties waar nog niks is gebeurd. Ze nodigen uit tot het vertellen van het verhaal van die locatie. Maar het kan een maker ook inspireren tot het vertellen van een heel ander verhaal.’
Henk Scholte deelt die mening: ‘De provincie Groningen kent buiten de stad een oase van ruimte en rust. De historie ligt er voor het oprapen en lijkt onaangetast. Dus verhalen te over voor theater.’ En bij de vraag of dit niet ook voor andere gebieden in Nederland geldt, voegt hij toe: ‘Ik denk dat ze in de buurt van Eindhoven een ander soort besef hebben. Kijk maar naar de publicaties over de provincie Groningen van de afgelopen honderd jaar. Uit onderzoeken blijkt dat er veel geschreven is over het verleden van Groningen. Er is veel interesse voor de eigen regio. Vanuit deze belangstelling wordt er veel theater op locatie gemaakt waarbij historische plekken gebruikt worden. Een theatermaker is in wezen Columbus op de strekkende meter. Bovendien telt Groningen zeshonderd amateur toneelverenigingen met in totaal achtduizend acteurs. Dat moet toch ook een bepaalde impact hebben op de productie van theater op locatie.’

Wat is er specifiek aan het Noordelijke landschap zelf? Waarom is dit landschap in het Noorden zo uitnodigend?
Deze vraag roept veel discussie op. Een deel van de aanwezigen denkt dat de wens om theater op locatie te maken niet specifiek met het Noordelijke landschap te maken heeft. Rob Bakker: ‘Als we naar de geschiedenis van locatietheater kijken, dan heeft bijvoorbeeld Toneelgroep Hollandia de schouwburg verlaten om hun boerendrama’s op het platteland of in de kas te spelen. De keuze van de locatie hangt dus samen met het verhaal dat ze te vertellen hebben. Soms kom je erachter dat de schouwburg te beperkend is voor het verhaal dat je wilt vertellen.’
Volgens Henk Kraayenzank en Just Vink, speelt ook het bereiken van een ander publiek een grote rol. Just Vink: ‘In het Noorden heb je veel publiek in de regio, dus dat bereik je het best in die regio zelf. Het gaat niet zozeer om de kwantiteit als wel om het bereiken van specifieke groepen mensen voor jouw voorstelling. Het heeft ook een sociale component, In het Noorden woont een groot gedeelte buiten de stad. Het kan voor sociaalbewuste theatermakers een aanleiding zijn om die mensen in hun eigen omgeving op te zoeken. Dan kom je automatisch op vreemde locaties’
Ook de ruimte en de rust in het Noorden spelen een belangrijke rol. Jan Hartolt vindt dat juist deze twee het Noordelijk landschap kenmerken. Wim Boetze: ‘Vaak valt men gewoon voor een mooi landschap, met of zonder fabriek. Ik heb al enige keren met succes advies gegeven aan theatermakers over welke plek geschikt zou kunnen zijn voor hun voorstelling; bijvoorbeeld Geert Lameris, met De Vos Reynarde op een oud borgterrein waar ook een kasteel had gestaan. Ik werk veel met monumentaal werkende beeldende kunstenaars. Wat mij opvalt is dat deze beeldende kunstwerken en hun locaties vervolgens vaak als podium gebruikt worden door theatermakers.’

Verbeelding is essentieel

Naar aanleiding van deze uitspraak ontstaat er een discussie over wat nu precies theater op locatie of locatietheater is. Theatermaker Rob Bakker vindt dat locatietheater in eerste instantie ‘drama’ moet zijn, en dat de voorbeelden van Wim Boetze niet per definitie locatietheater zijn. Ook Oerol-directeur Joop Mulder benadrukt dat de locatie een verhaal moet vertellen. Het theater dat op een plek te zien is, is onlosmakelijk verbonden met die plek. ‘Het landschap moet de oorsprong zijn van het verhaal. Die voorstelling kan dus alleen maar dáár gespeeld worden. De plek hoeft niet per se een landschap of fabriek te zijn maar kan zelfs een zwarte doos zijn. Het gaat erom dat het verhaal zich op die bewuste plek afspeelt en nergens anders. Bij landschapsarchitectuur gaat het om een esthetisch uitgangspunt, en niet om het verhaal. Daarom is dat voor mij geen locatietheater.’
Voor Jan Hartolt gaat het bij locatietheater niet alleen om het verhaal, het drama, maar meer nog de mogelijkheid een specifieke boodschap over te brengen: ‘Johan Simons maakte een voorstelling in 1997 over varkenspest. Hij zocht hiermee het publiek in Brabant op dat getroffen was. Theater, anders dan politiek, brengt ethiek, moraliteit en esthetiek samen. Dat is erg nodig als het om maatschappelijk relevante kwesties gaat. We kunnen tegenwoordig van onze verbeelding werkelijkheid maken. We moeten die verbeelding gebruiken als middel om de dingen die wel en niet zijn toegestaan te onderzoeken en daarover in debat te gaan. Het is een verdienste van locatietheater de spanning op te zoeken, daar waar een deze zich voordoet.’ Rob Bakker sluit zich hierbij aan. ‘Het begrip verbeelding is essentieel in ons werk. Het was voor Simons een innerlijke noodzaak om een voorstelling te maken over varkenspest. De locatie die daarbij hoort is dan geen vrij gegeven. Hetzelfde stuk in de schouwburg wordt anders ervaren.’ Of, zoals Henk Scholte plastisch verwoordt: ‘Je moet de stront ruiken!’
Voor Jos Thie staan dezelfde artistieke beweegredenen voorop: ‘Met Tryater hebben we Peer Gynt op Oerol gespeeld. Het stuk is daarvoor talloze malen in schouwburgen te zien geweest is. Ik heb ontdekt dat het stuk onder andere gaat over het ontstaan van de Noorse natie en de taal. Het eilandgevoel was bovendien sterk vertegenwoordigd in dit stuk. Dit verhaal is vergelijkbaar met dat van de Friezen. Ik wilde dit aspect van Peer Gynt benadrukken en het was dan ook een inhoudelijke keuze om mijn versie van het stuk in de duinen op een Terschelling te doen. Dit is slechts een voorbeeld waar geen wetmatigheden aan te koppelen zijn. We merken ook aan dit debat dat er geen enkele wetmatigheid is. Het zou ook heel goed zijn om als locatietheatermakers van de etiketten af te komen. We maken theater, dat kunnen we buiten of binnen doen, met het landschap als uitgangspunt, of zelfs een locatietheaterstuk in een theater! Het enige wat je over locatietheater kunt zeggen is dus dat alles kan. Peer Gynt was op locatie om inhoudelijke redenen maar andere locatietheaterstukken waar ik aan meegewerkt heb, hebben net zo vaak het landschap als uitgangspunt.’

Braakliggende grond en goedkope ruimte

Spelen de opdrachtgevers nog een rol bij het maken van theater op locatie?
Diederik van der Meiden, voormalig directeur van Noorderzon: ‘De opdrachtgever speelt een cruciale rol. Neem Johan Simons en Jos Thie, die konden zichzelf de opdracht geven op locatie te gaan werken. Of Joop Mulder, die theatermakers uitnodigt op Terschelling. Maar ook de overheden. Zij willen meestal locatieprojecten om hun culturele profiel te benadrukken. Volgens mij is dat de reden waarom er relatief veel theater op locatie in het Noorden te vinden is. Een daaraan gekoppelde, maar ook plattere reden waarom er hier veel locatietheater plaatsvindt, is een economische. We hebben hier veel braakliggende grond en goedkope ruimte waardoor het economisch ook haalbaar is om op een slibdepot van 23 hectare een voorstelling te maken. Dat lukt je niet in het Westen.’ Just Vink deelt deze opvatting: ‘Voor subsidiënten is het vaak interessant om projecten buiten de stad, dus op locatie te subsidiëren.’ Een nog explicieter voorbeeld komt van Cora Broekhuizen, theatermaker bij de Noordelingen: ‘Opdrachtgevers proberen theatermakers soms te stimuleren de provincie in te gaan, “want dan laten jullie je gezicht zien”. Mij is dat letterlijk zo gezegd. De vraag is hoe je dan als theatermaker reageert. Je kunt zeggen: “Daar heb ik geen zin in”, of je kunt op zoek gaan naar de innerlijke noodzaak om iets op locatie te maken.’ Maar voor de meeste aanwezige theatermakers blijft de innerlijke noodzaak wel voorop staan.

In hoeverre bereiken voorstellingen op locatie een nieuw publiek en is dat een publiek dat blijvend is? Is het een jong publiek, een ander publiek?
Cis van Helmond van de PeerGrouP heeft jarenlang in de Nes in Amsterdam gewerkt. Ze vergelijkt de toeschouwers in het Noorden met de toeschouwers in het Westen en constateert een verschil. ‘Het publiek dat ik hier zie op locatie is anders, vooral minder blasé, dan in de theaters in de Randstad.’ Of de toeschouwers van theater op locatie ook aangezet worden tot bezoek aan andere soorten theater durft ze niet te zeggen. Henk Scholte meent dat de toeschouwers in de regio vaak veel nauwer bij de makers of bij de thema’s betrokken zijn en daarom een ander publiek vormen: ‘Het publiek dat je hier in de regio treft, is erg betrokken bij dat wat je maakt, een ander publiek dus.’ Alleen Just Vink kan zijn indruk met gegevens staven: ‘Uit een onderzoek van negen jaar geleden bij Theater te Water bleek dat ons publiek alleen voorstellingen van Theater te Water zag; en van de plaatselijke verenigingen. Het opleidingsniveau van de mensen lag een stuk lager dan dat van bezoekers uit publieksonderzoeken van landelijke schouwburgen. Ons publiek is een trouw publiek, maar vooral trouw aan ons. Een deel ervan is ook enthousiast geworden voor andersoortig theater. Maar ons theater is niet helemaal te vergelijken met andere vormen van theater op locatie aangezien de producties altijd wel op de boot zijn, dus eigenlijk steeds dezelfde locatie.’
Door zijn ervaring bij Tryater is Jos Thie ervan overtuigd dat de toeschouwers van vandaag variëteit willen en dat theater op locatie en theater in reguliere theaters elkaar gunstig beïnvloeden. ‘Een toeschouwer kan in Nederland kiezen uit een zeer gevarieerd aanbod. Ik denk dat er een maar een beperkt publiek is dat alléén maar locatietheater wil. Als theatermaker moet je dan ook vooral niet alleen locatietheater willen maken. Volgens mij ga je daar je publiek alleen maar mee verliezen. Als je werkelijk een breed publiek wilt genereren dan moet je het dus in de variëteit zoeken.’

Is er verschil tussen de jonge en gevestigde theatermakers bij de keuze voor locatietheater?
Dennis Molendijk van het NNT denkt dat ook deze vraag terugvoert naar die innerlijke noodzaak. Hij constateert wel dat jonge theatermakers veel meer opgegroeid zijn met het idee dat alles mogelijk is: ‘Als ze theater op locatie willen maken is dat geen nieuw concept, omdat ze er al mee bekend zijn. Dus vloeit de keuze voort uit een artistieke noodzaak. Zoals bijvoorbeeld Fenneke Wekker, die haar voorstelling Een sprookje over de dood in een crematorium liet spelen. We zijn bij het NNT eerder enthousiast over een project op locatie dan over de zoveelste Molière bij ons in de Machinefabriek. Dus door ons eigen enthousiasme beïnvloeden we jonge makers waarschijnlijk wel.’
Joop Mulder vult aan dat het niet alleen de jonge makers zijn die op zoek gaan naar nieuwe mogelijkheden, maar bij hem ook vooral de gerenommeerde gezelschappen. ‘Het succes van Peer Gynt heeft ertoe bijgedragen dat veel gezelschappen bij Oerol aankloppen met dezelfde soort plannen. Voor die gezelschappen is het vaak een hele ontdekkingsreis om op locatie te werken. Ze moeten zich ineens allemaal aanpassen aan de omstandigheden van Terschelling. Geen warme douches of luxe kleedkamers op locatie. Jonge makers hebben naar mijn idee sterk de neiging om naar nieuwe dingen te zoeken. Gerenommeerde gezelschappen doen dat dus ook steeds vaker en op hun eigen manier. En Oerol kent nog steeds groeiende toeschouwersaantallen. We verkopen nu 70.000 kaarten.’

Locatietheater verkoopt goed

Kent theater op locatie ook een negatieve kant?
Rob Bakker: ‘Er zit een vorm van “verpretparking” in. Als theatermaker moet je van goeden huize komen om de mensen te boeien.’ Jos Thie ziet hier de voor- als ook de nadelen van: ‘Locatietheater verkoopt goed. Als je dit als uitgangspunt neemt en je maakt er een formule van, kun je veel geld verdienen. Dat doen dierentuinen, dus dat kunnen theatermakers ook. Je ziet die tendens over de hele wereld toenemen. Locatietheater heeft een zeer commerciële kant. Nederland kan daarin een voortrekkersrol vervullen omdat we inmiddels een behoorlijke knowhow op dat gebied hebben ontwikkeld. Ik merk dat er interesse komt uit het buitenland voor mijn grootschalige voorstellingen, puur uit commerciële overwegingen. Ze merken dat er een gigantisch publiek op af komt. De vraag is: moet je als theatermaker wel in de overtreffende trap? Wil je tweeduizend mensen bij een opera op het water, of kies je voor die ene acteur in het theater, met een verstilde monoloog die een diepere impact heeft? In elk geval verkoopt theater op locatie op dit moment erg goed. Maar hoe meer pretparken we krijgen, hoe meer de tegentendens weer gewaardeerd zal worden door het publiek.’
Een ander gevaar dat Thie ziet, is dat theatermakers zich ook kunnen verbergen achter een mooie locatie. ‘Een ondergaande zon en een mooi landschap en je bent er al. De zwarte doos kan veel puurder zijn. Locatietheater kan dus voor een theatermaker soms ook makkelijker zijn.’

Zit er ontwikkeling of progressie in het theater maken op locatie in Nederland?
De aanwezigen zijn het eens over de voortgaande ontwikkelingen op technisch gebied. Deze maken dingen mogelijk die twintig jaar geleden wellicht niet konden. Jos Thie: ‘Het is interessant te zien hoeveel techniek er voor locatietheater ontwikkeld wordt en hoeveel bedrijven die techniek overnemen. Neem bijvoorbeeld een geluidssysteem dat voor de voorstelling Abe! ontwikkeld is en nu in alle voetbalstadions van Nederland gebruikt wordt. In Egypte, in Luxor, de natuurlijke locatie van Aïda, zit een Nederlands techniekbedrijf Focus dat alle knowhow gebruikt om daar een openluchttheater te voorzien van technische infrastructuur. Focus staat ook op Oerol.’
Vooruitgang op artistiek inhoudelijk gebied is moeilijker te benoemen. Dennis Molendijk: ‘Het NNT staat wat locatietheater betreft nog erg in de kinderschoenen. De vooruitgang zoals ik die zie, zit vooral bij professionele makers als Johan Simons, Jos Thie, Sjoerd Wagenaar en de Dogtroep. Die mensen zijn dus op één hand te tellen.’
Joop Mulder merkt op dat het bij locatietheater ook vaak om identiteit gaat. En daarmee kunnen de ontwikkelingen in deze vorm van theater internationaal gezien een rol spelen: ‘Door middel van locatietheater kan een identiteit worden uitgedragen. De eenwording van Europa, en nu de uitbreiding, maakt de interesse van bijvoorbeeld directies van andere festivals groter. Men is op zoek naar nieuwe impulsen. Veel buitenlanders komen de kunst afkijken in Nederland en raken enthousiast over het locatietheater dat hier plaatsvindt. Zowel technisch, als artistiek inhoudelijk.’
Het groeiende aandeel van het beeld is volgens Diederik van der Meide eveneens een belangrijke inhoudelijke ontwikkeling. Het visuele is gaan overheersen over woord, geluid en muziek. Jos Thie is het hier mee eens, maar meent ook dat in het Nederlandse theater de spreektraditie überhaupt minder gevestigd is dan in bijvoorbeeld in Engeland, Duitsland en Frankrijk. ‘Kijk maar hoe wij met onze taal omgaan, en vergelijk daarmee hoe sterk de beeldende kunst in Nederland ontwikkeld is. We zijn vanuit onze volksaard misschien in ieder geval al meer geïnteresseerd in de beeldende kant.’
Joop Mulder, die binnen zijn Oerol getracht heeft een werkplaatsfunctie te creëren voor mensen die zich specifiek willen ontwikkelen op gebied van locatietheater, meent dat vooruitgang of ontwikkeling in het locatietheater bereikt kan worden als er ruimte voor gecreëerd wordt: ‘Wij trachten die ruimte te maken. Locatietheater maken moet je ter plekke en al doende leren, niet op een school. De ruimte voor dat leerproces was er in Nederland weinig. Op Oerol zijn de makers verzekerd van een volle zaal omdat het publiek er per definitie in geïnteresseerd is. Alles wat je nodig hebt voor locatietheater is op Oerol aanwezig: mooie locaties en knowhow bij de organisatie. We hebben een beetje geld gekregen om de werkplaats te kunnen betalen en het werkt. Er stonden afgelopen jaar vijf mooie producties die goed ontvangen zijn door publiek en pers, en de makers zelf waren ook tevreden.’

Lucia van Heteren is wetenschappelijk medewerker Kunsten, Cultuur en Media, afdeling Theaterwetenschap, afdeling Theaterwetenschap aan de RuG en van daaruit als theoriedocent betrokken bij het Frank Mohr Instituut, afdeling Theatervormgeving.
Liesbeth Beeftink is doctoraal studente Kunst en Kunstbeleid, hoofdrichting Theaterwetenschap aan de RuG.

Trefwoorden