Stefan Nieuwenhuis schreef een hoorspel over het leven in diverse buitenwijken rondom de toekomstige suburbane uitbreiding Meerstad bij Groningen.

Ik ben een man van de wereld. Werkelijk waar. Dat zeg ik niet alleen, nee, dat zei mijn makelaar me laatst ook nog. Kijk, ik heb voor mijn gevoel overal geleefd, voel me overal thuis. En toch kan ik met de beste wil van de wereld niet meer terughalen waarom ik er ooit voor heb gekozen om uitgerekend hier te gaan wonen. Van de stad naar een stukje dorpsuitbreiding op twintig minuten van het centrum. Het moet de beloofde rust en algehele zaligheid zijn geweest, vermoed ik. Met dat soort woorden trokken ze je in de jaren tachtig nog over de streep. In de stad had je geouwehoer met krakers, voetbalsupporters en wijken waar je niet wilde wonen. En in de stad mengden de mensen te snel en te veel. De stad was angstig, onoverzichtelijk en hield mensen in het ongewisse. Tja, dan is zo’n dorp dat stilaan via uitbreiding op uitbreiding naar de stad kruipt, geen slechte optie. Ik geef toe, het ziet er op het eerste oog niet afgeleefd uit, maar dat
komt omdat men hier nooit echt aan leven is toegekomen. Deze uitbreidingswijk is een verkeerd bedenksel gebleken.
Bij mij in de straat van twintig huizen kwam de ene helft uit het dorp, met alle folklore van dien, en de andere helft was van oorsprong stads en zocht wat meer rust voor de kinders en was bovendien tamelijk op zichzelf en de stad gericht. Deze helft sprak beschaafd, de andere helft boerde keelklanken, maar tot een echt gezellig onderonsje kwam het nooit. Daarvoor waren er te veel verschillen onder ons. De ene helft deed boodschappen bij de lokale middenstand, tot het fourniturenwinkeltje en de bibliotheekbus aan toe. De andere helft ging naar de supermarkt of gewoon naar de stad, want daar heb je tenminste alles bij de hand. Wij, de stadsen, keken gelukzalig bij het idee van de stad. Als wij het stedelijke woord ‘supermarkt’ uitspraken, dan hipten wij niet zelden op onze voeten. Supermarkt, als tegenhanger van de enige grote kledingzaak voor hem en haar, aan de rand van het dorp. Onze kinderen liepen in de nieuwste kleren rond, de dorpelingen hesen hun kroost in vormvaste en tijdloze kleding die ze kochten bij een klein middenstandszaakje met de naam Broekenland, die adverteerde met de slogan ‘Betaalbare kleding hoeft niet duur te zijn’. Niet dat het minderwaardige mensen zijn, helemaal niet, maar het waren wel ándere mensen. Zelfs daar is niets mis mee, maar het idee van de uitbreidingswijk, zoals ze het noemden, is juist het positieve van de vermenging van dorpsen en stadsen. Wat de stedenbouwkundigen met de bewonersmix bereiken wilden, is me tot op de dag van vandaag een volkomen raadsel, maar feit is wel dat het grootste gedeelte van de importbewoners alweer verhuisd is. Hun plekken worden ingenomen door gezinnen uit de dorpskern, die op hun beurt plaatsmaken voor starters op de woningmarkt, die ook allemaal uit het dorp afkomstig zijn. Jongeren hoeven dus niet meer weg, want in de stad is de huurmarkt gespannen, worden er woekerprijzen gevraagd voor starterswoningen en waarom zou je weggaan uit een dorp waar je je hele leven alles al hebt? Waarom zou je tien kledingzaken willen, als er toch maar één soort spijkerbroek is, namelijk: de spijkerbroek?
Het wonen was lekker, de lucht was fris, maar toen ik vertrok, kon ik maar aan een ding denken: wij waren de Onzen, zij de Hunnen.

Onderhoudsarme tuinen

Na wat middagjes grasduinen bij de makelaar, kwam ik terecht in een heerlijk wijkje, dat nog een vrije kavel voor me had, met water aan de achterzijde. Geen dorpelingen, maar forenzen waren de buurtjes. Dat betekende lege straten vanaf acht uur ’s morgens, en tussen zes en zeven ’s avonds doken de stationcars weer op in de private parkeerhavens en opritten. Waar de tuintjes eerst bestonden uit buxushaagjes en gewassen grindtegels, waren het nu de Mondriaans van het tuincentrum die de sfeer bepaalden. De wijk was opgebouwd uit losse kavels en er was geen gemeentelijk schaamgroen of andere inmenging van buitenaf. De ene had de garage links, de buurman rechts en aan de overkant van de straat verdween de auto onder het huis. Gezellig, als onderdeel van een homogene groep veelverdieners zo verschillend mogelijk doen. De tuinen waren laag aangelegd en liepen als het ware de weg op. Geen houten tuinhekken dus, want hier heerst het gevoel: we delen liever het gemeenschappelijke dan dat we aangeven wat binnen het grotere geheel ons eigen stukje is.
Ook geen witstenen metselwerk, geen prefab vijvertjes, geen stenenpaadje naar de voordeur en al helemaal geen geïmpregneerde bielzen. Hier liggen de flagstones, zogenaamd lukraak neergegooid door een tuinarchitect of iemand met een abonnement op Gardening Magazine. De enige begroening die opduikt, is een dwergversie van een grote boom of een Chinees uitziende kronkelvaren op stam. Designspul voor in de tuin. Tel daarbij op dat de meeste straten niet voor doorgaand verkeer bestemd zijn en je hebt een stukje paradijs op aarde, vaak idyllisch terug te vinden in de achtertuin, waar het lagergelegen aanlegsteigertje uitkijkt over het water. Dat er nooit iemand zit omdat het er zeker ’s zomers stikt van de muggen, doet aan het plaatje niets af.
Onderhoudsarme tuinen, dat zijn het. De keuze landelijker te gaan wonen wil natuurlijk niet zeggen dat er de hele dag in de tuin moet worden gewerkt. Een gazon, het liefst glooiend, met een border waar wat laag spul in staat, met halverwege natuurlijk de karakteristieke border-uitstulping met de halfhoge boom, om te maskeren dat de achtertuin eigenlijk gewoon tussen twee rechte lijnen in ligt. We leven in vrijheid, maar als je ineens zelf mag bepalen hoe je woonomgeving eruit gaat ziet, dan komen de meeste mensen met niets. Een nieuwe naam zou deze wijk niet misstaan: Betrekkelijk; waar de leegte van het leven uit de huizen spat.

Luxe zoom

De Goudkust, het Non-Plebos, de Golden Raand, Showbizz City, Kavelonië, Enormistan en Opholland. Hoeveel verschillende namen ik niet voorbij heb horen komen toen ik in deze luxe zoom van de nieuwbouwwijk kwam wonen! Niet meer bij te houden. Niet dat we als bewoners van het chique stukje uitbreidingswijk zelf in die termen spraken en dachten, nee, het waren de mensen die dagelijks met hun auto via de uitvalsweg naar hun werk reden en voorbij moesten aan – ik geef toe – vrij ruim opgezette huizen. Overigens, types die het zelf ook niet slecht hadden getroffen hoor. Laat dat even duidelijk zijn. En om eerlijk te zijn, soms had ik wel eens het idee dat het er bij hun, die een stukje verderop downtown in de wijk woonden, veel gemoedelijker aan toe ging. Je zou denken dat je de buurt minder goed leert kennen, als je geen directe buren hebt, maar niets is minder waar. Iedereen heeft de buurt wel iets te vertellen en als dat niet direct en via normale communicatieve wegen gaat, dan via allerlei indirecte lijntjes en eindeloze omhalen. Wie in grote huizen woont, moet de signalen klein verpakken. Het moet subtiel. Het verschil tussen een goede Chardonnay en een literfles rosé.
Ontspannen mag, maar niet te uitbundig en toch een tikkeltje opzichtig. Een barbecue moet je niet alleen ruiken, je moet de uitbundigheid van het tafereel ook aan de straatkant kunnen waarnemen, al is het alleen al door een imposante rij auto’s om het huis. Carpoolen? Doe niet zo gek, straks is de straat leeg en denken de mensen dat we geen vrinden hebben.
Het gemene van de gouden-randhuizen en hun bewoners zit hem in de rest van de omgeving. Daar wonen de gewonen, daar wordt het leven anders geleefd. Daar kijkt men op tegen de grote huizen, en de grote huizen kijken meewarig terug. Als je geen strijd wilt, dan zoek je de rust en ga je niet tussen de rest zitten.
De gouden randjes hebben altijd bepaalde types aangesproken. Ik heb ertussen gewoond en alleen maar kennis gemaakt met hun pose. Bij wijze van afscheid heb ik mijn buren een kaart gestuurd vanaf mijn vakantieadres in Renesse. Eentje met blote tieten.

Campingdorp

Als je het gevoel hebt dat je alles al hebt gehad, van grootscheepse treurigheid tot patserige oppervlakkigheid, dan hunker je op een bepaald moment in je leven naar rust en recreatieve mogelijkheden om je vrije tijd zo natuurlijk mogelijk door te brengen, in een ambiance die doet denken aan de uitgestrekte weidsheid van Noorwegen, met de luxe en het comfort van een ander ontwikkeld land. Kortom, met dit praatje werd ik in mijn volgende woning gekletst door de makelaar, die eindelijk inzag dat groot, groter, grootst nauwelijks nog indruk maakte op mij. Ik was de huiskoper die blasé raakte van de trucjes, de maniertjes, de vormpjes en de verschillende buurtideeën die aan de tekentafel werden uitgedokterd. Geen gemengde wijken, geen halfvrije kavels zonder parkeerhaven. Voortaan zou ik leven en genieten in een omgeving die geheel voor mij was gemaakt. Ik had er op zijn minst bij moeten fronsen, want las deze makelaar dit verhaaltje niet gewoon uit een folder voor en deed hij dat dus niet bij iedereen? Dat deed hij inderdaad, en zo kon het gebeuren dat ik in een zogenaamd Scandinavisch dorp terecht kwam, waar de mens recreëert en tegelijkertijd leeft. Ik had kunnen bedenken dat het niet leuk wonen is achter een slagboom en als je bedenkt dat bijna alle huisjes hetzelfde zijn, dan heb je de miskoop snel in de smiezen. Het voordeel was dat ik blind door de IKEA kon trekken op weg naar de kasten en tafels die exact pasten in de woning van de buren en daarom ook wel exact moesten passen in mijn eigen gestandaardiseerde woonunit.
Het leefgenot duurde een half jaar en toen werd ik zo ongelukkig van de eenvormigheid, dat ik in arren moede een rol toiletpapier onder de arm nam en door de buurt ging wandelen, op zoek naar de sanitaire voorziening. Kort daarna vertrok ik uit het campingdorp. Niet eens een illusie armer.

Groots groenaanbod

De makelaar, die mij alweer zag binnenwandelen in zijn statige makelaarswinkel, schrok zich een hoedje. Wat wil die man, zag je ’m denken. Van Vinex tot Scandinavia-crea, van gemengd buitenwijks tot introvert luxe-omzoomd. Deze man, zo dacht mijn makelaar, heeft alles al meegemaakt. Hij is zo erg een man van de wereld geworden, dat ik het in en om de stad niet kan huisvesten. Hij wil te veel.
Ja, ik zei het u al eerder: ik ben een man van de wereld. Maar toch landde ik weer met beide benen op de grond toen ik werd geconfronteerd met de uitgestrekte stilte en het grootse groenaanbod van de stek die mij werd aangeraden, gelegen naast de rand van een provinciaal stadje. Zeg maar, het stuk grond waar de toekomstige generatie projectontwikkelaars op gaat azen. Zo’n typisch jaren geleden ontwikkeld groenbuurtje, ontstaan in de tijd dat tuinieren nog een meer meditatieve hobby was. Ik keek er zo een tijdje rond, zag bijna geen andere huizen, herinnerde me de smalle opgang via een bijna onzichtbaar straatje, vond het vrij snel donker worden tussen de bomen en besloot: nee, ik ben Catweazle niet.

Stukje aquatechnische woonbeleving

Ik gaf mijn makelaar een laatste kans. Ik zei hem: makelaar, ik heb u altijd goed beloond voor het zoeken naar passende behuizing, maar tot op de dag van vandaag is het me nog niet gelukt me op een of andere manier prettig te voelen bij een van uw vele keuzes. Ik weet niet wat u bezielt, maar doe nu toch gewoon eens netjes wat er van u gevraagd wordt. Met andere woorden: geef mij een passend huis, want ik word onrustig van al dat nomadische gesleep met mijn spullen.
De makelaar keek me verward en onthutst aan. Hij wist het ook niet meer. Hoe staat u tegenover water, vroeg hij. Van een afstandje, antwoordde ik, ik hou van droge voeten. Het was een grapje maar de man nam alles nu wel erg serieus. Toch had hij iets interessants voor me. Iets waar ik niet hoefde te vrezen voor natte schoenen, maar toch met een stukje aquatechnische woonbeleving in de vorm van waterpartijen. Toe maar, toe maar, zei ik, meerdere waterpartijen. Botst dat niet? Hij vermande zich, ging rechtop zitten en stak een verhaal af over de Vierde Nota en wat dat allemaal al voor positieve bijdragen aan het welbevinden in de suburbs had opgeleverd. Hij wist me halverwege zijn leegloop zelfs te melden dat er sinds de Derde Nota niet meer zo’n goede Nota verschenen was als de Vierde. Het impliceerde veiligheid, betrouwbaarheid, uniformiteit en zo ging de beste man nog een tijd door. Ik zou in een burcht kunnen wonen, of een bastion, omgeven door water, bewaking en hekwerk. Aanlegsteigers waren voor niemand anders dan voor de bewoners. Niks was nog voor iedereen. Dat was nog eens klasse!
Ik keek mijn makelaar aan en bedacht me dat hij me al die tijd had bedot met zijn domme woonvormen. Aan de andere kant: wat kon hij eraan doen? Uit beleefdheid ben ik gaan kijken in een zogenaamde waterwijk. Het regende heel toepasselijk.

Op weg terug bedacht ik me iets. Ik bedacht dat ik zelf iets wilde maken. Iets dat misschien niet conform dit of dat was, maar iets dat wel het dichtst bij mijn eigen beleving stond. Geen te groot plan, maar een klein en bescheiden plan-op-maat. Ik was tenslotte een mondi-burger, een man van de wereld en ik zou kunnen beginnen met een eigen idee. Een eigen invulling.
Dat het uiteindelijk een illegaal bouwwerk is geworden dat binnenkort moet wijken voor het algemene idee dat niet iedereen zomaar van alles mag ondernemen, is voornamelijk jammer. Eigen ideeën horen niet, daar zijn instanties voor. Of, zoals iemand laatst tegen me zei: als iedereen mocht bouwen wat hem of haar goeddunkte, nou, dat zou een mooie boel worden! Ja inderdaad, dacht ik toen. Dat zou een mooie boel worden!

Trefwoorden