Ze doen zo aardig mee, zo vlak bij de oude bebouwingskernen. Vooral in de kleinere dorpen zijn ze effectief: de meestal van rode baksteen gebouwde en met oranjerode pannen gedekte woningen, die in het Noorden vooral tussen 1947 en 1952 zijn gebouwd. Gemakshalve noem ik deze bebouwing Delfts Rood, een aanduiding die de traditionalistische stijl van de zogeheten Delftse School en de dominante kleur van de gebouwde resultaten combineert. Een flink deel ervan dreigt in Friesland helaas verloren te gaan.
Delfts Blauw hoort met molens en klompen bij onze nationale identiteit, zeggen ze. De toeristenindustrie onderhoudt dat beeld zorgvuldig. Hoewel er goede klompen zijn en prachtige molens, om maar te zwijgen van kwalitatief Delfts Blauw, loop ik er niet warm voor. Delfts Rood hoort evenzeer bij de traditie en heeft ook iets oubolligs, maar dit traditionalisme ga ik juist steeds meer waarderen. Het doet me pijn om het Delfts Rood te zien verkommeren.
Harmonische verhouding
Overal in Europa ontbrandde in de jaren dertig in architectuurkringen een strijd tussen progressieven en behoudenden. Het naoorlogse optimisme kreeg een deuk door de economische crisis en men ging op zoek naar de zekerheid van tradities. Met het vallen van de sociaal-democratische regeringen kregen in Duitsland, Spanje, Italië, Frankrijk en andere landen de traditionalisten volop kansen. Het uitte zich daar in een neoclassicisme met veel zuilen en andere pompeuze effecten – kijk maar naar het Trocaderopaleis in Parijs, of de ‘fout’ geachte voorbeelden uit de fascistische landen.
Nederland beschikte nauwelijks over zulk ‘trots’ klassiek werk om uit te citeren. Hier werd teruggegrepen op de ‘Hollandse Renaissance’ en de idealisering van de plattelandsarchitectuur. Het initiatief ging uit van ir. M.J. Granpré Molière. Nadat hij tussen 1916 en 1919 naam had gemaakt met het Rotterdamse tuindorp Vreewijk, bracht hij het in 1924 tot hoogleraar in Delft en oefende daar gaandeweg grote invloed uit. Hij streefde naar de eeuwige waarheid, het onvergankelijke in architectuur. Granpré Molière wees alle andere, vergankelijke stromingen af. Hij zocht een schoonheid die voortkomt uit nederige en zelfvergeten architectuur. Zo wilde hij een harmonische verhouding bereiken tussen techniek en vorm. In dit kader vergeleek hij architectuur met de mens: lichaam en ziel, stof en geest.
Behalve door zijn colleges had hij ook door een omvangrijke stroom aan publicaties grote invloed buiten de Delftse sferen. Voor en na de Tweede Wereldoorlog kregen de traditionalisten van de Delftse School de meeste opdrachten en na de oorlog was hun macht zelfs zo groot dat zij, behoudens in Rotterdam, de opdrachten voor de wederopbouw in de wacht sleepten. De dorpen in de Noordoostpolder konden zij, met uitzondering van Nagele, eveneens ontwikkelen.
Hoogtepunt
Ook in het Noorden drong het traditionalisme door. Het was voor de oorlog al te zien aan de kentering in het werk van architecten die tot de kenmerkende vertegenwoordigers van de Amsterdamse School worden gerekend, zoals Egbert Reitsma in Groningen en Piet de Vries en Andries Baart sr. in Friesland.
In Friesland was toen bovendien een authentieke traditionalist werkzaam, Doeke Meintema. Na zijn overlijden in 1935 zette een van de vooraanstaande Delftse Scholers, ir. J.J.M. Vegter, diens architectenbureau voort. Vegter ging bovendien les geven aan de mts in Leeuwarden waardoor het gedachtegoed van de Delftse School verspreiding in de provincie kreeg. Vegter introduceerde er het vak stedenbouw.
Net als elders kwam in Friesland voor en in de oorlog al een aantal representatieve projecten tot stand, zoals de gemeentehuizen van Tytsjerksteradiel (Burgum) in 1934 en Rauwerderhem (Raerd) in 1940 door Piet de Vries, dat van Hemelumer Oldeferd (Koudum) met dienstwoning in 1939 door de eigen directeur van gemeentewerken, en als hoogtepunt in 1943 het raadhuis van Idaarderadeel (Grou) door niemand minder dan A.J. Kropholler.
De rooms-katholieken lieten zich met de bouw van kerken en kapellen niet onbetuigd. Na de Johannes de Doperkerk in 1934 in Leeuwarden-Huizum door H.P.J. de Vries volgen de kerk van Sloten en de kapellen in Burgwerd en Warns door Arjen Witteveen, een architect die ook bekendheid genoot als ontwerper van boerderijen, vanzelfsprekend in Delfts Rood. De schoolbouw ontkomt evenmin aan de invloed van Delfts Rood. Ik heb voorbeelden geregistreerd in onder meer Dokkum, Akkrum, Sneek en Waskemeer. En ook voor boerderijen, en een enkele keer voor andere bedrijfsgebouwen, werd deze stijl gekozen.
Woningnood
Nadat na de oorlog de productiebedrijven van bouwmaterialen weer gingen draaien en de infrastructuur was hersteld, was het zaak om de tientallen jaren verwaarloosde volkshuisvesting weer op gang te brengen. De woningnood was nijpend. Dankzij een vanuit Den Haag gereguleerd toewijzingsbeleid gingen nagenoeg alle Friese plattelandsgemeenten en ook enkele steden de hun toegewezen contingenten zo snel mogelijk bouwen. Maar dat was niet eenvoudig. De corporaties hadden na 1930 nauwelijks woningen meer ontwikkeld en kwamen als amateuristische verhuurinstanties de oorlog uit. De slag naar professionalisering moest nog worden gemaakt. Gemeenten gingen zelf aan de slag of ‘hielpen’ de stichtingen en verenigingen. Omwille van de voortgang lieten zij hun directeuren van gemeentewerken de ontwerpen maken. Die waren opgeleid aan de Leeuwarder mts en kwamen met de daar door Vegter en Baart onderwezen modellen. Delfts Rood dus.
In de meeste Friese dorpen werden in de jaren 1947 tot 1952 Delfts Rood-woningen gebouwd; meestal in de vorm van twee-onder-een-kap. In kleine dorpen als Beetgumermolen en Spannum bleef het bij een enkel paartje. In de iets grotere dorpen kwamen parenclusters tot zes, acht, tien of meer woningen. In grotere plaatsen zoals Makkum zijn zelfs rijen van dit type gebouwd.
Delfts Geel
De woningen zijn een volledige bouwlaag hoog, en gedekt door een hoge kap waaronder zich de slaapverdieping bevindt. Die wordt verlicht door vensters in de geveltop aan de zijkant en soms door een dakkapel op voor- of achterschild. Het muurwerk is in de meeste gevallen van helderrode perssteen, Groninger steen, gemetseld, waarbij met ontlastingsbogen, hanenkammen of rollagen aandacht is besteed aan de afdekking van de gevelopeningen. En bijna altijd zie je op de overgang van begane grond naar geveltop uitmetselingen en schoudertjes ter hoogte van de dakgoten die in veel gevallen door consoles of klosjes worden ondersteund. Sommige woningen kregen rondom de ingangspartij een omlijsting en sierroeden in de bovenlichten. De daken kregen oranjerode pannen en op de hoeken van de daknaalden kwamen vrijwel altijd flinke schoorstenen.
Niet altijd was de Groninger steen beschikbaar. Dan werden de muren van geel of grauw materiaal gemetseld en zou je moeten spreken van Delfts Geel of Delfts Grauw. Toen de gemeente Ameland voor het eerst volkswoningen liet bouwen, was zelfs geen metselsteen voorradig en heeft men de woningen aan de Badweg in Hollum gebouwd van grauwe straatklinkers. Een ander voorbeeld is Heerenveen, waar onder meer bij de Oude Molenweg, Pier Panderstraat en omgeving een fleurig buurtje ontstond met heldergele huizen van dit type. Toch zijn de meeste van de over de driehonderd getelde bouwprojecten onversneden Delfts Rood dat vooral in de kleine dorpen fraai accordeert met de door de geschiedenis gelouterde omgeving.
Knipogen
De in Franekeradeel opgegane gemeente Barradeel heeft onder andere in de voormalige hoofdplaats Sexbierum hele straten met Delfts Rood gevuld. Veel van deze woningen hebben alle ruimte aan de frontzijde, omdat volgens de gewoonte van die dorpen de deur aan de achterkant is gekomen. Hetzelfde is in de plattelandsgemeenten die nu Dongeradeel vormen te zien, en zelfs in de stad Dokkum is dit landelijke type woning in flink wat straten in de Watertorenbuurt tot stand gekomen. In deze buurt is onlangs het meeste gesloopt, maar als een soort troost zijn er wel nieuwe woningen gekomen die in zekere zin knipogen naar het verleden.
Ook de steden Bolsward en Harlingen lieten zich winnen voor het Delfts Rood. In Bolsward is een aantal straten in deze stijl toegevoegd aan de vooroorlogse wijk Plan Zuid. Hier is de hele wijk met voor- en naoorlogse traditionalistische woningen door de corporatie De Friese Greiden op een voorbeeldige wijze geherstructureerd door samenvoeging en gebruiksverbeteringen. Deze corporatie pakte ook de Oude Nieuwbuurt in Makkum aan. Daar stonden de Delfts Rood-woningen in de Leerlooierstraat in wel erg lange rijen. Om wat lucht in de wijk te scheppen heeft men hier en daar een woning weggebroken waardoor het geheel weer generaties meekan, mede dankzij woningverbetering en nieuwbouw op plekken waar minder aantrekkelijke woningen stonden.
Maar dat perspectief biedt niet elke corporatie. Zo houd ik mijn hart vast bij een van de mooiste buurtjes van dit type, de Sinnebuorren in Akkrum. Daar staan aan de zuidelijke rand van het dorp rijtjes en paartjes prachtig om een plantsoen gegroepeerd. Het geheel is het waard om als beschermd dorpsgezicht gehonoreerd te worden. De woningen zijn hard aan een opknapbeurt toe en ik heb al gehoord dat de corporatie dit een aantrekkelijke plek voor nieuwbouw vindt.
In zeker de helft van de 420 Friese dorpen en plaatsen voelen de Delfts Rood-woningen zich thuis en zouden ze, juist voor mensen met een smalle beurs, moeten worden gehandhaafd. Het is tijd om met een serieuze toets het Delfts Rood aan te wijzen dat in elk geval respect verdient. Nu moeten de woningen en complexjes te vaak incidenteel worden verdedigd.
Landelijk bestaat grote ongerustheid over het behoud van de kwalitatieve exemplaren van naoorlogse architectuur. In 2002 verscheen onder redactie van Marieke Kuipers het boek Toonbeelden van de wederopbouw (Waanders Uitgevers, Zwolle) en onlangs (2004) het boek Gesloopt, Gered, Bedreigd. Omgaan met naoorlogse bouwkunst onder redactie van Aimée de Back, Jo Coenen, Marieke Kuipers en Wiek Röling (Episode Publishers, Rotterdam). Beide boeken zijn helaas wel sterk randstedelijk gericht. Geïnteresseerden in mijn voorlopige lijst van de projecten van Delfts Rood in Friesland kunnen een mailtje sturen naar karstkarel@gmx.net.