Op een zondag kwam het er dan eindelijk van: opa en zijn vrienden gingen naar de dierentuin. Ze hadden er al het een en ander over gehoord, over al die vreemde beesten, en nu reisden ze van hun dorp naar Emmen en keken hun ogen uit in het dierenpark aldaar. Prachtig vonden opa en zijn vrienden de dieren die ze daar zagen en waar ze tot dan toe enkel maar een idee van hadden gehad. Dit waren dus apen, en dat slangen, en dat daar, dat moesten zebra’s zijn. En toen kwamen ze bij beesten met lange nekken die hen zo vreemd voorkwamen dat ze er zelfs geen idee van hadden, en opa en zijn vrienden waren het er met elkaar over eens: zulke dieren bestaan niet.
Het is een gelijkenis die Willem Foorthuis, directeur van het Keuning Instituut in Groningen en lector Plattelandsvernieuwing aan de hogeschool Van Hall Larenstein, graag mag vertellen om duidelijk te maken dat het platteland allang vernieuwd is. Overal steken giraffenekken boven het maaiveld uit, maar net als opa en zijn dorpsvrienden lukt het de goegemeente niet dat ook te zien.
Neem het aantal boeren, of beter gezegd het aandeel dat de landbouw nog heeft in de economie van het platteland. Foorthuis: ‘Dat varieert van 6 tot 15 procent, voor heel Nederland is het niet meer dan gemiddeld 11 procent. Slechts 11 procent! Wonen daarentegen draagt 65 procent bij aan de plattelandseconomie. Maar daar hoor je niemand over; dat ziet men niet, want iedereen kijkt naar de landbouw en de boeren en ziet dan van alles verloren gaan.’
Geen succes
‘Elke dag’, vervolgt Foorthuis, ‘houdt minstens één boer in Nederland op met zijn bedrijf, wat volgens LTO goede mogelijkheden biedt tot schaalvergroting en intensivering van de landbouw. Verdere schaalvergroting en intensivering zijn nodig, vindt de landbouworganisatie, omdat er anders geen toekomst is voor de landbouw. Maar is het een succes, dat beleid van schaalvergroting en intensivering? Nee, 40 procent van de geïndustrialiseerde bedrijven houdt het niet vol, zodat ook aan die kant de Nederlandse landbouw in hoog tempo professionele boeren kwijtraakt.’
En toch neemt grosso modo het aantal professionele boeren niet af, stelt Foorthuis. ‘Elke dag komt er een boer bij! Moet je eens gaan kijken bij de Drentsche Aa en in het IJsselgebied bij Deventer, waar 65 tot 100 procent van de grond in bezit is van burgers. Dat wil zeggen van burgers die op de een of andere manier vaak ook boeren op die grond. In het gebied van de Drentsche Aa zijn al met al zo’n 150 boeren werkzaam. Een vrachtwagenchauffeur, een directeur van de Gasunie, een consultant, een professor aan de Rijksuniversiteit Groningen. “Hobbyboeren”, volgens de landbouworganisatie die zich blindstaart op schaalvergroting en intensivering. Ze zijn echter wel degelijk professioneel, in deeltijd weliswaar, maar met bedrijven die twintig, dertig jaar geleden tot de gemiddelde grootte behoorden in de Nederlandse landbouw. Zij vormen de kraamkamer van het nieuwe Nederlandse platteland.’
In deze sector gaat al met al vier tot zes miljard euro om, schat Willem Foorthuis. Ongeveer evenveel als in de paardenbusiness, ook zo’n giraffe uit zijn gelijkenis. Volgens opgave van het Centraal Bureau voor de Statistiek zou Nederland 154.000 paarden tellen. Foorthuis geloofde dat niet en ging met zijn studenten zelf tellen. Zij kwamen tot een schatting van 515.000 paarden. Als nu elk paard ongeveer één hectare grond nodig heeft (en krijgt) en het product paard per stuk per jaar bruto tienduizend euro genereert, en dat is zo im Grossen und Ganzen, dan bedraagt de omzet van het paardenspul ruim vijf miljard euro, een economische waarde die groter is dan die van pluimvee en bloembollen samen. En dan is het beslag dat het paardenspul op het landschap legt ruim 500.00 hectare groot, een kwart van de twee miljoen hectare cultuurland die Nederland rijk is.
Willem Foorthuis: ‘Jaja, moppert men dan, alsof al die duizenden kilometers wit hek op het platteland, en die Landrovers en boerderettes met zadeldak een verrijking zijn van het platteland. Maar deze mensen zijn gaan wonen op het platteland omdat ze dat landschap zo mooi vinden, omdat ze van het platteland houden. Waarom zou je ze dan niet helpen om iets moois te maken van wat zij toevoegen aan dat platteland?’
Eén groot woonlandschap
Mythes, meent Willem Foorthuis, mythes zijn het waarin het publieke debat over (de teloorgang van) het Nederlandse platteland gevangen zit. ‘De stedelijke transformatie van ons platteland is al heel lang gaande, de revitalisatie ook. Geert Mak in Jorwerd heeft dat niet goed gezien. Die klaagt maar over hoe alles verdwijnt en minder wordt, hoe de laatste kruidenier zijn winkel sluit en de bus nog maar twee keer per dag langskomt, hoe slecht het er kortom gesteld is met de leefbaarheid.’
‘Maar hoe kan het dan’, werpt Foorthuis tegen, ‘dat zoveel mensen zo graag op het platteland willen wonen Toch niet omdat het er zo onleefbaar is? We kijken er kennelijk niet op de juiste manier naar. Wij, goegemeente en beleidsbepalers, zitten nog altijd in sectoren te denken – de natuur, de landbouw, het dorp, de mobiliteit, de werkgelegenheid, de leefbaarheid, de gezondheidszorg, wat niet al – terwijl Nederland in feite een Delta is met een platteland dat functioneert als één groot woonlandschap, zoals Toscane in Italië. Door dat sectorale denken zien we niet meer waar het allemaal om draait: de mens.’
‘Wij van het Keuning Instituut beschouwen de mens als dragend beginsel van het landschap. Met de mens als centraal en verbindend thema van het platteland, het enige verbindende thema, ziet de wereld er heel anders uit dan men denkt. En het wordt tijd dat men dat in de gaten krijgt, want Nederland loopt achter in het denken over plattelandsontwikkeling. Ierland, Denemarken en ook Duitsland gaan ons voor.’
Chinezen
‘We zijn in veel opzichten doorgeslagen in Nederland. De landbouw ontwikkelden we tot een hoogproductieve industrie, van ons platteland maakten we een efficiënt productielandschap. Om allerlei redenen is dat op harde grenzen gestuit. Nu moeten we wat mij betreft ook niet doorslaan naar de andere kant en de landbouw geheel en al uit het woonlandschap van de Delta verbannen. De boer zou er een geïntegreerd en nuttig deel van kunnen uitmaken. Met allerlei diensten aan de gemeenschap, zoals in de oude Boermarke. Als beheerder van de meent, onderhouder van het landschap, als leverancier van energie uit wind en biomassa, als blusser van branden. Niet als campinghouder, vind ik. Een camping is een oneigenlijke bezigheid voor een boer; 14 procent van de boeren met een camping krijgt een echtscheiding en gaat failliet.’
‘En over vijftien jaar, als ook alle Chinezen vlees willen eten, hebben we ook gewoon weer boeren nodig als producent van voedsel. Dus laten we het kind niet met het badwater weggooien en de boer zijn plaats laten behouden op het platteland, als een mooi deel van een mooi geheel.’