Coelingh beheert een van de zes kuddes Drentse heideschapen van in totaal 3200 schapen die samen meer dan 3000 hectare hei in de provincie begrazen. Dorus Liefting (57) uit Wateren is actief als vrijwilliger in een snoeiploeg van Landschapsbeheer Drenthe, geeft cursussen en heeft op zijn grond in totaal 170 fruitbomen staan.

Op een paar honderd meter van de verharde weg, voert een zandpad naar de schaapskooi van herder Johan Coelingh (35) in het Drentse Lhee. Zijn 430 Drentse heideschapen staan er op een weilandje, voor ze vanavond de kooi ingaan. Opvallend zijn de rijke kleurschakeringen van de frêle dieren en de variatie in hoornvormen. Ze zijn beige, grijs, maar ook donkerbruin, soms zwart of bont. ‘De voskleur komt het meeste voor’, legt Coelingh uit. ‘Je hebt lichtvossen, donkervossen en rode vossen. De smodde heeft veel sproeten, maar je hebt ook bonte schapen, dieren met een wit snoetje, die ik meelsnuitjes noem, en schapen met dassenkoppen.’
Het Drentse heideschaap behoort tot het oudste en kleinste schapenras van ons land. Kenmerken zijn het smalle postuur, de ranke, maar stevige pootjes (Coelingh spreekt van reeënpootjes) en de lange, volle staart die tot net over de hak moet reiken. Het is tevens het enige ras met hoorns. Dat kunnen sikkels zijn, rechtopstaande korte hoorntjes of dopjes. ‘Hennie kom eens hier’, roept Coelingh de 14-jarige eminence grise van de kudde. De oudste ooi, donker van kleur met een indrukwekkende sikkelhoorn, komt echter niet dichterbij ‘Als groep zijn ze vrij mak’, vertelt Coelingh. ‘Als ik terugkom van de hei, is er altijd een aaikwartiertje voor toeristen. Dan staat Hennie vooraan om geknuffeld te worden.’
Coelingh beheert een van de zes kuddes Drentse heideschapen van in totaal 3200 schapen die samen meer dan 3000 hectare hei in de provincie begrazen. De herders zijn in dienst van Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en het Drentse Landschap.
Om het ras in stand te houden en de fok ermee te bevorderen werd in 1985 de Nederlandse Fokkersvereniging het Drentse Heideschaap opgericht. ‘Het ras was in de jaren tachtig op sterven na dood’, vertelt secretaris Rob Brummel uit Dalfsen. ‘De oorzaak was dat veel ruige, schrale gronden waarop het Drents heideschaap leefde, waren verdwenen.’ De vereniging telt nu 180 leden, van wie ongeveer 30 herder zijn in Drenthe. Het dier heeft genoeg aan de beperkte voedingswaarde van de begroeiing van de schrale Drentse zandgronden Brummel: ‘Laagwaardige voeding als grassen en jonge boomscheuten weten ze om te zetten in vet en eiwit. Het dier heeft een hoog duurzaamheidgehalte en is sober.’ Het schaap bevat minder vlees, maar volgens Brummel is dit ‘smakelijker, kruidiger en malser’ dan dat van een productieschaap. De vereniging werkt samen met de organisatie Slow Food, die zich inzet voor regiogebonden producten. Er loopt een proefproject om het heideschapenvlees te kunnen afzetten bij restaurants.

Snoeien is groeien

Tot de jaren zeventig waren hoogstamfruitbomen in Drenthe een vertrouwd gezicht. Maar omdat het oogsten te tijdrovend en kostbaar was, gingen fruittelers over op economisch voordeliger laagstamfruitsoorten. Zo dreigde niet alleen het fruitassortiment te verschralen, maar ook een streekeigen product en een karakteristiek cultuurhistorisch onderdeel van het Drentse erf te verdwijnen. Landschapsbeheer Drenthe zet zich sinds zes jaar in voor de instandhouding en ontwikkeling van hoogstamfruitbomen. De afgelopen drie jaar werden zeker vijftig nieuwe fruitboomgaarden aangeplant en werden fruitbrigades opgezet.
Dorus Liefting (57) uit Wateren is actief als vrijwilliger in een snoeiploeg van Landschapsbeheer Drenthe, geeft cursussen en heeft op zijn grond in totaal 170 fruitbomen staan. Hij verhuisde zes jaar geleden vanuit het Westen naar Wateren en wilde zijn vier hectare land bij zijn woning herinrichten naar Drentse maatstaven. Met Landschapbeheer Drenthe maakte hij een plan voor de aanleg van een boomgaard en een wal rondom het perceel van meidoorn, sleedoorn, elzen en berken. ’Boomgaarden zijn een verrijking van het landschap’, vindt hij.
Gepassioneerd vertelt Liefting over zijn hoogstamfruitbomen die hij selecteerde op zeldzaamheid en smaak. ‘De bloedpeer is de enige perenboom die vuurrode bloesem heeft. De Bonne Louise was de lekkerste peer van de vorige eeuw. De PowPow heeft een smaak tussen een banaan en een peer in. De Gravesteiner is een heel lekkere appel. Nergens meer te koop. Als je er een op de fruitschaal legt, geurt je hele kamer ernaar.’ Hij heeft 110 hoogstamfruitbomen en 60 kleine, compacte leifruitbomen die in allerlei vormen worden gesnoeid.
Liefting leidt een van de zeven vrijwillige fruitboombrigades van Landschapsbeheer Drenthe, die particulieren helpen bij het snoeien van de bomen. Liefting: ‘Snoeien is groeien. Je hebt zoveel soorten snoeiwerk: de wintersnoei, de verjongingssnoei, de onderhoudssnoei. Wie een boomgaard wil, moet evenwicht creëren tussen zelf- en kruisbestuivers, vroeg- en laatfruit en hand- en bewaarfruit.’ Hij gebruikt geen chemische bestrijdingsmiddelen. ‘Lieveheersbeestjes eten de luizen op en sluipwespen de torretjes. Biologisch evenwicht bereik je door niet te spuiten.’

Oude rassen zijn belangrijk voor de verdere ontwikkeling van biologische groentenrassen, zegt Edith Lammerts van Bueren, hoogleraar biologische plantenveredeling aan de Universiteit van Wageningen. ‘De biologische landbouw is nu nog gestoeld op rassen die de gangbare veredeling produceert. Maar die voldoen niet aan alle eisen.’ De ecologische sector heeft volgens haar behoefte aan rassen die met minder bemesting toe kunnen, een beter wortelstelsel hebben en een betere weerstand tegen ziektes. Enkele jaren geleden zette de universiteit samen met tientallen bioboeren een uienproject op. Daarin werd onderzocht welke oude uienrassen geschikt waren voor de biologische teelt. ‘De akkerbouwers hopen dat dit in een veredelingsprogramma een nieuw, beter ras oplevert’, aldus Lammerts van Bueren. Ook voor witte- en rode kool zijn soortgelijke biologische proefprojecten gaande. De Nederlandse Genenbank (CGN) in Wageningen bewaart gegevens van tientallen oude kool-, ui- en spinazierassen. Krachtens een internationaal verdrag over biodiversiteit moeten landen genetisch materiaal van oude rassen behouden en ‘in de diepvries’ (in vitro) opslaan.