‘Agroparken’, ‘cowmunity’, ‘buurderij’, ‘nieuwe dorpen’, ‘zonneterp’; zomaar een paar termen die opduiken als het gaat om de toekomst van boeren en tuinders in Nederland. Daarachter schuilen ideeën uit alle hoeken van de maatschappij die worden uitgewerkt bij het InnovatieNetwerk in Utrecht.

Dr. Ger Vos, gezeteld in een kantoor met een twintigtal (staf-)medewerkers boven Hoog Catharijne in Utrecht, legt uit wat de kracht is van het InnovatieNetwerk waarvan hij directeur is: ‘Vroeger had je de NRLO, de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek, onderdeel van het Ministerie van LNV. Een zogenoemde sectorraad, die wel prachtige rapporten schreef, maar er gebeurde weinig mee. Hardnekkige vraagstukken bleken op die manier niet oplosbaar; die eisen een fundamenteel andere kijk op de zaken. Mensen die zich hiermee bezighouden, moeten ruimte hebben om ideeën tot wasdom te laten komen. Daarom werd besloten tot de oprichting van het InnovatieNetwerk, dat losstaat van het Ministerie van LNV, waarmee het werk uit de politieke sfeer is gehaald. Het is een denktank van mensen uit het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en overheid. Er werd voor vijf jaar geld beschikbaar gesteld en daarmee ontstond een uniek model, waarbinnen ideeën niet alleen worden verzonnen maar ook in de praktijk gebracht. Veel dingen zullen mislukken, maar dat hoort erbij. Het InnovatieNetwerk leeft van “knallers”, zoals de tuinbouwkas als energiebron. Daarom hebben we nu weer geld voor de komende vijf jaar gekregen. Het is fantastisch om aan de realisering van allerlei grensverleggende ideeën te werken! Die ideeën komen uit de club zelf, maar voor het merendeel uit het netwerk waarmee we werken. We zijn in voor mensen met bijzondere ideeën, geen kamergeleerden dus. Zij leggen de kiem, wij zorgen dat het wordt uitgezaaid. Daarbij gaat het echt om grensverleggende ideeën; wij zijn geen subsidiebureau voor opstarters. Ons grootste succes is als onze ideeën worden gestolen door ondernemers!’

Agroclustering bij Avebe
Iets dergelijks is gebeurd bij de Avebe in Ter Apelkanaal, waar zich in 2002 een Duits en een Amerikaans bedrijf hebben gevestigd die gebruikmaken van elkaars basisproducten; een voorbeeld van agroclustering waar het InnovatieNetwerk niet bij betrokken is, maar dat wordt toegejuicht. Het is tevens tot nu toe het enige voorbeeld van echte innovatie in de noordelijke agro-industrie. Ten Kate, fabrikant van dierlijke vetten en proteïnen, was de initiatiefnemer en zocht contact met Gelita, een Duits bedrijf dat gelatine vervaardigt, en met het Amerikaanse AFB, Applied Food Biotechnology, dat smaak-en geurstoffen maakt voor de diervoederindustrie. De Avebe richtte het bedrijf Dobbestroom op, dat elektriciteit en stoom levert. Het resultaat is het Zuid-Groningen Company Park: pijpleidingen in plaats van vrachtauto’s en daarnaast grote energiebesparingen in een milieuvriendelijke opzet.
Hoe komt het dat vanuit dit landbouwgebied bij uitstek zo weinig ideeën bij het InnovatieNetwerk terecht zijn gekomen?
Ger Vos: ‘Het heeft niet te maken met regionale mentaliteitsverschillen. Wel zie je
sectoraal verschillen in innovatiegeest. De glastuinbouw bijvoorbeeld heeft altijd al meer
open gestaan voor nieuwe ideeën dan andere sectoren. Daar heb je van oudsher al
tuinbouwstudieclubs. De link met de consument is daar ook korter en er liggen daar nu
eenmaal meer kansen voor productvernieuwing dan bij melk of vlees.’

Zonneterp en nieuwe dorpen
Toch zijn er in het Noorden wel een paar projecten te vinden waar hard wordt
meegedacht aan de realisering. De gemeente Dantumadeel in Friesland is betrokken bij
de uitwerking van de concepten ‘zonneterp’ en ‘nieuwe dorpen’. Achter ‘zonneterp’ gaat
het idee schuil om een glastuinbouwkas en woningen in de directe omgeving samen te
brengen in één kringloop (zie ook Noorderbreedte 06-1). De stad voedt het land en het
land voedt de stad: agrarische en stedelijke functies staan in een wederkerig evenwicht.
De kas kan functioneren als zonnecollector voor woningen in de buurt. Door gebruik te
maken van warmtewisselaars kunnen de kas en de huizen ’s winters worden verwarmd
en ’s zomers worden gekoeld. De bewoners van de woningen op hun beurt leveren
voedingsstoffen voor de teelt in de kas. Populair gezegd: poep en plas worden vergist en
leveren biogas op voor de productie van warm water en elektriciteit. De vrijkomende CO2
wordt benut voor de plantengroei in de kas. Het kraanwater dat in de woningen wordt
verbruikt, kan als gietwater in de kas nogmaals worden benut. Door verdamping en
condensatie wordt zuiver water teruggewonnen. Bijkomende voordelen zijn verder nog
dat de kassen uit het open landschap verdwijnen en dat nachtelijke lichthinder voor
omwonenden wordt voorkomen.
Achter ‘nieuwe dorpen’ zit de gedachte dat we met het voortdurend uitbreiden van bestaande dorpen de aanblik daarvan verzieken. De ‘witte schimmel’ is een berucht begrip geworden. Met de bouw van nieuwe dorpen kun je deze ongewenste ontwikkeling verder voorkomen. In de komende tien jaar moet er een miljoen woningen worden gebouwd. Er bestaat grote behoefte aan wonen in het landelijk gebied. De ideeën van de mensen achter het concept ‘nieuwe dorpen’ gaan in de richting van gespecialiseerde dorpen. Bijvoorbeeld voor paardenliefhebbers of voor kunstenaars met allerlei op die doelgroepen gerichte voorzieningen. Ook kan aan seniorendorpen worden gedacht.

Van boerderij naar buurderij

Ger Vos: ‘De toekomst van de landbouw ligt of in streekgerichte bedrijven of in zeer grote bedrijven die internationaal produceren voor de top van de markt: die Nike willen zijn en geen Zeeman. Nu kunnen boeren hun basisproducten nog steeds kwijt, maar blijft dat zo? Ik ben ervan overtuigd dat consumenten best meer willen betalen voor kwaliteit. Glastuinbouw en melkveehouderij zullen het de komende jaren makkelijker hebben dan de akkerbouw. Maar op het gebied van klimaat en infrastructuur heeft ons land een fenomenale positie, en de opkomst van het terrorisme heeft als voordeel dat we ons sinds vijf jaar weer bewust zijn van het nationaal strategisch belang van de landbouw. Dat was daarvoor een non-issue. Nu zijn we ons weer bewust van onze kwetsbaarheid op het gebied van de voedselvoorziening.’
Streekgerichte bedrijven, hoe zouden die eruit kunnen zien? Het concept ‘buurderij’ licht een tipje van de sluier op. Nu zijn boerderijen meestal nog bedrijven die louter economische, op voedselproductie gerichte activiteiten ontplooien. Een buurderij daarentegen is een plattelandsonderneming die zich onder meer bezighoudt met een goed beheer van natuur en landschap in de omgeving; die diensten levert aan de gemeente, zoals onderhoud van plantsoenen; waar ruimte is voor ateliers en waar lessen biologie en maatschappijleer worden gegeven die daardoor interactiever worden. Een buurderij maakt streekproducten, er ligt een camping bij.
Op dit moment verdwijnen er dagelijks tien landbouwbedrijven. Daarmee vervalt ook een deel van de sociale samenhang op het platteland en daarmee de leefbaarheid. Een buurderij betrekt de burger bij de landbouw en het landschap. Het is een onderneming waaraan de overheid het beheer van de omgeving in vertrouwen kan overlaten; een voorbeeld van bestuurlijke vernieuwing.
Het behoeft geen betoog dat voor het realiseren van een dergelijk concept nieuwe financieringsvormen nodig zijn en dat veel belemmerende regelgeving overboord zal moeten worden gezet.

Cowmunity en agropark

We pikken een volgend toekomstbeeld uit de 32 concepten van het InnovatieNetwerk: de ‘cowmunity’. Een woordspeling op community, samenleving, maar dan voor koeien. De uitdaging is grootschalige landbouw te bedrijven in een kleinschalig landschap. Schaalvergroting in de melkveehouderij is onontkoombaar om de internationale positie te handhaven. In de landen om ons heen denken ze er net zo over. Nu nog gaat die schaalvergroting al tientallen jaren lang op dezelfde manier: telkens een nieuwe stal bij de boerderij, meer land kopen en de boer met zijn gezin als goedkope arbeidskrachten. Dat gaat goed zolang het om een paar honderd koeien gaat. Maar als gedacht wordt aan duizend of nog meer koeien dan is een compleet nieuw systeem nodig. Kapitaalbehoefte, arbeidsorganisatie, stand van de techniek, het ontwerp van het bedrijf, en de ruimtelijke ordening stellen stuk voor stuk zware eisen aan de haalbaarheid. Daarnaast is er het probleem van de maatschappelijke acceptatie. Het Wageningse onderzoeksbureau Alterra heeft een model uitgewerkt voor zo’n cowmunity waaraan een haalbaarheidsstudie is gekoppeld. Een aantal melkveehouders denkt mee en is bereid te investeren in zo’n bedrijf. Zij voorzien dat over een jaar of twintig dergelijke grootschalige bedrijven naast multifunctionele, relatief kleinschalige ‘omgevingsmelkerijen’ een algemeen geaccepteerd en zelfs gewaardeerd fenomeen zijn.
Een laatste toekomstperspectief is het ‘agropark’. Het idee kwam enkele jaren geleden in de publiciteit onder de noemer ‘varkensflats’ en worstelt nog steeds met dat negatieve imago. Wat is een agropark? Een nieuwe vorm van gemengd bedrijf. Intensieve landbouw (varkens bijvoorbeeld, maar ook kippen), akkerbouw, glastuinbouw en viskwekerijen, alles onder één dak. En inderdaad wordt daarbij gedacht aan het onderbrengen van varkens in een gebouw van meerdere verdiepingen, maar de plannenmakers zijn ervan overtuigd dat de dieren het daar beter hebben dan in hun huidige onderkomen. Meer ruimte om te wroeten, meer licht en frisse lucht, langer in vaste sociale groepen, maar wel een leven achter glas.
Zo’n agropark hoeft niet in een landelijke omgeving te staan. Het kan veel beter op een bedrijventerrein staan, in een havengebied, langs een snelweg. Het heeft zijn eigen kringloop waardoor de noodzaak van transport grotendeels vervalt, het zorgt niet voor stankoverlast, vergroot dierenwelzijn, schoont het platteland op, verbetert het milieu en waarschijnlijk ook de arbeidsomstandigheden voor de boeren.
Het eerste agropark is inmiddels gerealiseerd in het Limburgse Horst. Daar zitten een varkenshouder, een tomatenkweker, een champignonteler en een kippenhouder onder één dak. Een vijfde bedrijf zorgt voor de techniek achter de uitwisseling van reststromen voor onder meer de compostering en vergisting.

Energie als speerpunt van het Noorden

Ger Vos heeft ten slotte een advies voor het Noorden in het algemeen: ‘Elk gebied in Nederland moet kiezen waar het op inzet. Bij “rust en ruimte” denk ik: dat heb ik meer gehoord. “Energie” is waarvoor het Noorden moet kiezen. Dat is nog niet geclaimd, dat dient het speerpunt te worden. Er moeten Siliconvalley-achtige dingen worden gecreëerd rond het begrip “energie”. Niet alleen uitgaan van het aardgas van nu, maar ook denken aan duurzame energie, zoals dat idee van het koppelen van tuinbouwkassen aan huizen. Daar liggen de kansen voor het Noorden!’