Er gaan ogen en oren open. Eindelijk wordt in Nederland de onherstelbare ‘verrommeling’ van ons open landschap onderkend.

Mijmeren’ is typisch zo’n woord dat in de toekomst zal verdwijnen. Want mijmeren doe je bij voorkeur alleen en het liefst lopend, als het even kan op min of meer behaaglijk-boeiende en een tikkeltje geheimzinnige plekken. Waar je niemand tegenkomt. En die plekken worden schaarser en daarom steeds waardevoller. Net als mijmeren, we zullen er steeds meer aan toe zijn maar er steeds minder aan toe komen.
Al jaren zoek ik die verlaten en verstilde plekken, die ik dus ook vooral niet prijsgeef, dan verliezen ze hun kenmerkende heiligheid. Met zijn allen op zoek gaan naar de stilte levert tenslotte ook alleen maar lawaai op. Zoals de paradox van het in de jaren zeventig massaal ingevoerde wadlopen: mensen praten elkaar na over ‘die weidsheid van het wad, de ruimte en vooral de stilte’, terwijl ze die waarden op hetzelfde moment aan het doorbreken zijn. Tekenen van de eeuwige contradictie tussen het individuele zoeken naar geluk en de massale invulling daarvan.
Een soortgelijke paradox vinden we in het amorfe volbouwen van ons ruime en ooit zo gedifferentieerde landschap, terwijl tegelijkertijd iedereen over dit heilloze fenomeen heen valt en dat landschap meer dan ooit roemt.
Maar er gaan ogen en oren open. Eindelijk wordt in Nederland de onherstelbare ‘verrommeling’ van ons open landschap onderkend. Ondanks jarenlange waarschuwingen door rijkslandschapsmeesters, door schilders van ons zo geprezen landschap en door natuur- en milieuorganisaties, vinden de woorden van mensen als Mels Crouwel en Willem van Toorn nu pas een luisterend oor.

Natuur- en cultuurlandschappen die in een proces van eeuwen zijn ontstaan, gaan in luttele jaren onherstelbaar op de schop voor ‘zichtlocaties’ aan snelwegen ten behoeve van bedrijfspanden met een bijna exhibitionistische uitstraling op veel te veel vierkante kilometers. Waar voor woningbouw nog geldt dat eerst gekeken moet worden naar mogelijkheden binnen de bebouwde kom en er in een grote verdichting gebouwd wordt zodat iedere modern wonende burger in de spruitjespan van zijn buurvrouw kan kijken, geldt voor industrieterreinen dat adagium van zuinig omgaan met ruimte blijkbaar niet. Elke gemeentebestuurder wil daarbij de buurgemeente de loef afsteken. Wie stopt de praalzucht der bestuurders?

Wie in onze provincies langs de ‘ontwikkelingsassen’ van A7 en A28 rijdt, ziet de afgelopen jaren een landschap ontrollen dat een metropool niet zou misstaan. Hele gebieden zijn verruïneerd met foeilelijke dertien-in-een-dozijn-rotondes en opritten waaromheen op ongeordende wijze industrie- en handelspanden verrijzen. Van Sneek tot Joure, van Heerenveen tot Drachten en vervolgens aan zowel de west- als de oostkant van Groningen waarna vervolgens, na enkele percelen grasland, het volgende weiland op de schop wordt genomen bij elk dorp tot Winschoten aan toe. Hetzelfde proces speelt zich af tussen Meppel en Groningen. De betonindustrie en wegenbouwers varen er wel bij en prijzen zichzelf aan op grote borden in de tussenliggende nog lege gebieden.

Tja, die overgebleven plekken, laat het nou net die gebieden zijn waar we ons graag in begeven als we na al die drukte op zoek gaan naar de rust en ruimte en al die andere onomstreden landschappelijke kwaliteiten van het Noorden die door de bestuurders en ruimtelijke planners zo geroemd worden als de ‘contramal’?
Ook die gebiedjes worden nu aangepakt. Elk nog als ‘mysterie’ te duiden stuk landschap moet benoemd en op bordjes gezet worden: de kronkelende slootwallen, de oude kreekbeddingen, de nauwelijks zichtbare verhogingen in het land, de dichtgetimmerde oude boerderijen en die geheimzinnige afgesloten paden of dat stukje moeras waar we ons soms heel even een ontdekkingsreiziger konden voelen. Zo is bijvoorbeeld in het oude borggebied ten noorden van de stad Groningen, Harssensbosch, de boerderijruïne weggebuldozerd en is met veel bordmateriaal en een fietspad alles op zijn kop gezet. Demystificatie en heiligschennis van een verstild gebied!

Een mooie brief ontving ik vorig jaar van Eisso Toonder, de zoon van Marten de Bommel-schrijver die weer de zoon was van Marten sr., die schreef over Rottumeroog en de Noord-Groningse wereld van eind negentiende eeuw met stoere titels als Eiland in de verte, Meeuwenjong en Klei en zout water.
‘Uw achternaam’, zo schrijft Eisso Toonder, ‘is dezelfde als die van het vrouwtje dat mijn vader liet optreden in een van zijn betere verhalen over Bommel. Ze is het geweten van de magister Hocus P. Pas en als zodanig zorgt ze er voor, dat hij geremd wordt in het uitoefenen van zijn boosaardig beroep.’ En hij vergelijkt vervolgens deze magister met de ‘dorre ambtenaren, ingenieurs en architecten achter dode tekentafels met uit tabellen citerende economen en met ministers die hun ambtstermijn vol willen maken in hun ivoren toren. Hun toverwoorden zijn “welvaart” en “vooruitgang” en daarmee winnen ze helaas vele zieltjes.’
Moge deze Damsterkade een zelfde functie hebben naar onze huidige planners en bouwers toe!

Trefwoorden