Friesland telt nog negentien beroepspalingvissers. Op pad met Kees Visser, een palingvisser uit Joure.

In de zomer van 2006 ga ik mee met Kees Visser, een palingvisser uit Joure. We spreken om 4.30 uur af bij de rotonde in Joure. Samen rijden wij naar zijn stek in Lemmer en ruim voordat het 5.30 uur is en de zon opgaat varen wij weg en worden de eerste fuiken geleegd.
Het is nog fris maar het belooft een mooie dag te worden. Al snel zijn de handelingen mij vertrouwd: aanvaren op de fuik, de stok met het net optrekken, het net openen, de vis in de bun, het net schoonspuiten met de hoge drukspuit, het net weer aan de stok en de stok weer in het water.
Onder het varen vertelt Kees Visser dat de situatie in Friesland voor de palingvissers verbeterd is.
De zogeheten gemene weidevisserij is sinds de jaren zeventig verleden tijd en daarmee ook de onderlinge strijd die de palingvissers voerden om de beste plekken. Nu zijn de vergunningen netjes verdeeld en heeft iedereen zijn eigen gebied. Dat is wel zo rustig.

Deze dag bevalt mij. Ik besluit ook enkele van de andere palingvissers in Friesland te gaan fotograferen. Keuze genoeg. In totaal zijn er in Friesland nog negentien beroepspalingvissers, verenigd in de bond van Friese Binnenvissers. In Groningen zijn het er nog twee. De meeste vergunningen gaan over van vader op zoon. In vrijwel alle verhalen hoor ik dat de liefde voor het vak van jongs af aan is gegroeid. Jelte Bouma die samen met zijn broer een bedrijf heeft in Engwierum, vertelt dat hij vroeger zodra hij uit school kwam snel naar de sluis toeliep om nog een middagje mee te kunnen varen met zijn vader. In het vroege voorjaar van 2007, het is nog echt koud, vaar ik met hen mee; dit keer beginnen wij pas om half negen. Jelte vertelt dat beroepsvissers meestal het woord aal gebruiken, in plaats van paling. Palingen zijn rovers; ze eten andere vis en worden dan vette aal. Of ze eten muggenlarven en worden magere aal. Vette aal wordt gerookt, magere aal wordt gebakken.

Weer thuis en na een kleine zoektocht op het internet, wordt het mij steeds duidelijker dat de paling er een wonderlijke levenscyclus op na houdt. Volwassen palingen leven vijf tot tien jaar rustig in de Europese/Friese wateren. Op een gegeven ogenblik worden ze schieraal of zilverpalingen. Ze krijgen een onweerstaanbare drang te vertrekken, te gaan paaien. Als kleine Slauerhoffjes trekken ze naar de zee, waarschijnlijk de Sargazzo-zee onder de Bermuda-eilanden, alhoewel niemand dat helemaal zeker weet. Van zoet naar zout water, zes maanden zwemmen zonder te eten, op een diepte van 1000 meter of meer. Al het vet wordt gebruikt. Paaien, miljoenen eitjes leggen en sterven.
De palinglarven die geboren worden, drijven vervolgens met de golfstroom mee naar de Afrikaanse en Europese kust. Een tocht van 7000 kilometer waar de larven ongeveer drie jaar over doen. De jonge palingen bereiken als glasaal weer de kustgebieden en trekken dan massaal de rivieren en meren op. Daar leven ze vijf tot tien jaar
(afhankelijk van de warmte van het water) en zwemmen dan weer uit, de wijde wereld in.

Heeft de palingvisserij toekomst? Aan de vissers zal het niet liggen, zij willen wel. De vergunningen die heel af en toe vrijkomen worden direct weer opgevuld. Zelden treedt iemand van buiten de eigen kring toe. Nee, de grootste bedreiging is de palingstand zelf die de laatste jaren is afgenomen. Sommige onderzoekers menen dat dit komt doordat er te weinig glasaal weer terugkomt van de verre reis uit de Sargazzo-zee. Het lijkt mij niet onaannemelijk. Het ecologische evenwicht is snel verstoord. Glasaal wordt bovendien op grote schaal gevangen en verkocht aan Aziatische landen. Niet voor niets is een discussie ontstaan over de vraag of de paling als bedreigde diersoort aangemerkt zou moeten worden. Daarmee kan er paal en perk aan deze export gesteld worden.

Eppie Visser woont bij zijn bedrijf, aan de oostkant van het Tjeukemeer. Ik ben er even voor zessen, begin april; het is nog donker. Snel daarna varen wij weg en nog voor dat het licht wordt hebben wij de eerste fuiken geleegd. Een half uur later komt de zon op. We gaan rustig door. Eppie maakt dit natuurlijk elke dag mee, maar voor mij is het bijzonder. Deze morgen zijn wij aan de noordkant van het meer, de mooie kant. De vangst is mager. Het water is ook nog koud. Sommige van zijn collega’s gaan pas in mei vissen. Tegen een uur of negen varen wij langs de snelweg Joure–Lemmer; twee verschillende werelden die elkaar even ontmoeten. Hoewel ook dat weer relatief is. Eppie was lange tijd uitvoerder in de wegenbouw, maakte lange werkdagen met organiseren en vergaderen. Toen zijn vader het rustiger aan moest doen met de visserij, was er de keuze: het visbedrijf opgeven en de vergunning kwijtraken of toch maar de stap zetten. Hij koos voor het laatste. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.

Foto’s: p. 28/29 broers Douma; p. 30/31 Eppie Visser;
p. 32/33 Kees Visser.

In het najaar zal er bij de Friese Pers een fotoboek van Dolph Kessler verschijnen over de Friese palingvissers.

Trefwoorden