De eerste september was de dag van het platteland. Er waren Oudhollandse spelletjes, oude ambachten en activiteiten als koeienmelken en schapenscheren en er werd ambachtelijk brood gebakken.

De eerste september was de dag van het platteland. Deze dag werd feestelijk geopend door Marlies en Martijn uit de serie Boer zoekt Vrouw. Er waren Oudhollandse spelletjes, oude ambachten en activiteiten als koeienmelken en schapenscheren en er werd ambachtelijk brood gebakken. Kinderen mochten geitjes aaien en kippen voeren.

Het is begrijpelijk dat er voor een romantische afspiegeling van het platteland werd gekozen en niet voor wat er zich werkelijk buiten afspeelt. Je neemt je kinderen niet mee naar een demonstratie biggen castreren, kuikens seksen en haantjes vergassen, koeienhorens zagen, oormerken schieten of insecticide sproeien. Dat geen boer meer met de hand melkt of zelf brood bakt, altijd vroeg op moet staan en nooit op vakantie kan, weten we wel maar we doen net alsof het niet zo is. Zoals we ook doen of het vlees in de supermarkt niet echt van een dier wordt gemaakt.
En zo gaan we ook buiten wonen, in een mooie boerderette of een oude bouwval waar we boontjes en pompoenen willen verbouwen. Bij het leven buiten de grote stad hebben we een voorstelling van rust, ruimte en stilte, van een moestuin en jam maken en zelfgekweekte eitjes. En bij de eieren gaat het al mis. Onze buren behandelen hun kippen als schoothondjes, ze gaan zelfs mee, achter in de Rover, naar het buitenhuis. Niet geheel onverstandig trouwens, want tijdens de jaarlijkse barbecue van de buurtvereniging, die uit boeren en buitenlui bestaat, vertelde een dorpeling somber dat hij geen kippen meer hield; een onbekend beest had ze allemaal opgegeten op de haan na. Wat moest hij met alleen een haan?
Een ander vertelde dat hij stokoude kippen had maar er geen afstand van kon doen. Met als gevolg dat de haan in elk ei dat de bejaarde dames legden een gaatje pikte en het naar buiten sleepte. Daar lokte hij zijn vrouwen en gezamenlijk aten ze het ei op. Tegen de botverkalking, hield de haan bij hoog en bij laag vol. Hij had het ook over de pony’s van zijn buren, twintig op een stukje van vijftien bij vijftien meter. Er schijnt een wetje te zijn dat bepaalt dat iedereen recht heeft op twintig huisdieren en daar vallen pony’s ook onder. Ik zei dat het houden van twintig honden of twintig hanen toch net wat erger is dan twintig pony’s, maar daar dacht deze dorpeling heel anders over. Pony’s zijn volgens hem de vieste beesten onder de huisdieren. Bovendien heeft iedereen in de wijde omtrek hanen, dus dan valt een haan meer of minder niet op, redeneerde hij.
De man had gelijk, ons hanental is ondertussen opgelopen tot negen. Wij slappe buitenwoners kunnen het niet over ons hart verkrijgen er ook maar eentje de nek om te draaien. Een generatie geleden had nog niemand daar problemen mee, het hele dorp had een varken of een paar konijnen om vet te mesten, een halve koe in de diepvries en heel fatsoenlijk één haan bij de kippen.
Het ergste is: het zijn niet alleen de importbuitenlui die steeds zwakker in hun schoenen staan. Bij de dierenarts zat, naast talloze baasjes met snotterige hamsters en allergische katten, een boerin. Ze verontschuldigde zich dat ze met haar hond, die zijn poot had gebroken, naar de dierenarts ging. Voor een zieke koe liet je de dierenarts komen, zo’n beest verdiende tenslotte de kost. Maar voor een hond? Naast haar zat een man met een kartonnen doos jonge katjes. Hij raakte ze aan de straatstenen niet kwijt en de dierenarts moest hem uit zijn lijden verlossen door ze in te laten slapen. De boerin vertrok tenslotte met een gegipste hond en een doos vol rode katertjes.

Trefwoorden