‘Ik had meer aardigheid aan machines dan aan de boerderij.’

’s Zomers al om half vier in de ochtend denderen in het donker reusachtige machines met zwaailicht door de slapende dorpen. Gaan ze ergens naartoe of komen ze juist thuis? Lastig te bepalen. Wat je wel kunt concluderen uit die nachtelijke ritten, is dat het onmogelijk eigen boerenmachines kunnen zijn. Waarom zouden ze anders voortdurend onderweg zijn?
Lang voordat het begrip ‘outsourcen’ in zwang kwam, begreep de agrarische ondernemer dat het veel voordeliger was om niet langer zelf eigenaar van landbouwmachines te zijn. Een deel van het jaar staan die toch ongebruikt in de schuur. Het loonbedrijf deed zijn intree, niet zelden geleid door boerenzonen die wel eens wat anders wilden dan het bedrijf van pa overnemen. In het Noorden zijn nu bijna zeshonderd van die bedrijven.
‘Ik had inderdaad meer aardigheid aan machines’, vertelt Peter Wieringa (37) met opvallend zachte stem in het kantoor van zijn loonbedrijf, terwijl om hem heen de telefoons blijven rinkelen en in de planningsruimte naast zijn kantoor koortsachtig wordt gewerkt. ‘Mijn vader maakte eigenlijk al de overstap. Naast het runnen van het melkveebedrijf van mijn grootouders op Ter Laan bij Bedum (Gr.) begon hij op de winterdag samen met een medewerker voor derden vaste mest uit te rijden en sloten uit te graven met een eigen graafmachine. Een “Caesar”, niet op rupsbanden maar ouderwets op vier wielen, gebouwd door Machinefabriek van den Pavert uit Doetinchem. Dat was in 1972. Al snel kwamen er twee John Deere-trekkers bij.’

We hebben net een wandeling achter de rug over het twee hectare grote bedrijfsterrein aan Wroetende Mol, pal naast de kaasfabriek van Friesland Dairy Foods. In drie hallen van dertig bij zeventig meter staan normaliter meer dan honderd landbouwmachines en aanverwante combinaties. Met tot de verbeelding sprekende namen als rotorkopeg, zelfrijdende sleufkouterbemester, wiellaadschop en bunkerrooier. Dat machinepark, miljoenen euro’s waard, wordt hier schoongemaakt, gerepareerd en afgetankt.
Peter: ‘Wij sturen mensen uit door heel Noord-Groningen. Dat is ons werkgebied. Ik zeg altijd, niets benéden de stad Groningen en het Eemskanaal. Daar heb je een andere grondsoort. Zand op veen of klei op veen. Wij zijn echt een loonbedrijf van de klei. Het fijne stof dat je hier overal in de hal ziet rond dwarrelen is niets dan pure klei. Grappig is dat op deze plek eerst een steenfabriek stond, De Nijverheid, voorheen Grunniger Tiggelwaark. De loods waar nu onze machines worden schoongespoten, heette toen ook al de kleiloods. Daar werd de klei in mallen geperst voordat ze de steenoven ingingen. Boven de ingang van onze kantine heeft een familielid dan ook met enige ironie laten zetten: “Van tiggelwaark noar loonwaark. T blift klaaien!” Wat zoveel wil zeggen als, je blijft rondknoeien.
We zijn in fasen gegroeid naar nu eenentwintig man vast personeel. Mijn vader heeft het loonbedrijf aanvankelijk voorzichtig uitgebreid door naast het boerenwerk ook veel grondverzetwerk aan te nemen. Maar de echt snelle groei kwam in 1993. Toen hebben we het lokale loonbedrijf Siegers overgenomen. Dat was een uitsluitend op boerenwerk gericht bedrijf.
We hebben hier in Noord-Groningen de snijmaïsteelt geïntroduceerd. Zelfs dit voedergewas telen deden melkveehouders op de klei niet. Naast kuilgras gaven ze als bijvoeding aan hun koeien gehakselde maïs die ze in Drenthe of Duitsland kochten. De snijmaïsoogst valt in september/oktober. In dat seizoen moet je heel wat pk’s inzetten om de maïs te hakselen en af te kunnen voeren. Die eigen teelt werd voor kleiboeren pas voordelig wanneer een ander de zware machines aanschafte.
We hebben inmiddels twee Jaguar-maïshakselaars van de Duitse machinefabriek Claas. De snijmaïs wordt in de machine tot bijna poeder verhakseld en via een slurf in een langsrijdende aanrijcombinatie geblazen. Die voert het af naar de opslagsilo op het boerenerf. Het is snel verteld maar voor dit ene verhaal heb je dus niet alleen een zelfrijdende hakselaar, een zware trekker en aanrijshovel nodig. Wil je de hakselaar continu op het veld houden, dan moet er minimaal een tweede trekkercombinatie ter ondersteuning bij.
De kunst is voor al die machines werk te vinden. We hebben in het landbouwwerk een heel aardige bezettingsgraad. Op volgorde van bellen werken we dan de boeren af. Om een voorbeeld te geven: zo’n maïshakselploeg begint in Wirdum, verhuist dan naar Middelstum, doet vervolgens Tinallinge aan en ten slotte Pieterburen. Dit jaar hadden we voor het eerst een klant op Schiermonnikoog: drie dagen werk. Op 27 september stond de chauffeur om zes uur ’s ochtends met zijn machine op Lauwersoog. Overgezet, één dag gewerkt. Toen begon het te regenen. Pas op 2 en 3 oktober konden we verder. Maar de boer was tevreden. Volgend jaar mogen we terugkomen.’

Op een vroege ochtend eind oktober heeft Peter me naar een bietenperceel van vier hectare gebracht aan de Garsthuizerweg tussen Westeremden en Zeerijp. In totaal twaalf hectare suikerbieten moeten bij boer Diederik Wierenga gerooid worden. De percelen liggen verspreid rondom twee bijna gelijknamige familieboerderijen, de Enkemaheert en de Henckemaheerd. Chauffeur Jan Jensma (36) is al meer dan drie kwartier in het schemerdonker aan het werk in zijn WKM 9000, een rooimachine die door de firma Kloppenburg in Munnekezijl is gebouwd. De bietenrooier is gisteravond om half acht van het bedrijf in Bedum over de weg hiernaartoe gereden. Boer Diederik zorgt met een ingehuurde John Deere 6400-trekker/kiepercombinatie van loonbedrijf Stiensma uit Oldehove voor het afvoeren en jongmaatje Bas zit op een tweede John Deere 6610.
Jensma: ‘De WKM 9000 heeft een bunker met een capaciteit van negen ton. Ik heb dus wat speling tussen het moment dat de ene trekkercombinatie vol is en de volgende komt aanrijden, maar veel is het niet. Dan is de bunker vol en moet ik kunnen lossen. Deze chauffeurs zijn geen eigen mensen. De jongste chauffeur is een beetje bang van de rooimachine, rijdt er schuin naast. Daardoor kan ik zijn kieper niet egaal afvullen. Nu ontstaat er een te grote bult achterin. Als je zo over de weg zou rijden, zou je een bon van honderd euro incasseren omdat hij achter te hoog beladen is.
Die Miedema 150-kiepers die ze hier gebruiken, kunnen 12, 13 ton bieten in één keer laden. Maar het blijft de kunst om ze mooi gelijkmatig af te vullen. Zelf kan ik niet veel bijsturen want ik moet in mijn rij blijven.
Vanmorgen vroeg in het donker was het eerste wat ik deed met een zaklantaarn in de hand het perceel inlopen om naar de stand van de plantrijen te kijken. De machine kan in één keer drie meter rooien. Dat zijn zes rijen. De loop van de rijen met het oog volgen helemaal tot het einde van het perceel, is een kwestie van ervaring. Voor een leek ziet een bietenveld eruit als één compacte bladermassa. Maar door te letten op de bladkronen die taps toelopen, herken je de vorm van de rijen en zie je de bieten dus ook precies op één lijn liggen. Nou is het hier een tikkeltje speciaal: er zit twaalf meter verschil tussen voor- en achterkant van het perceel. Vanmorgen heb ik me zitten af te vragen: hoort hier nou een rij tussen of niet? Maar bij licht kun je goed zien dat de rij ergens halverwege stopt. Dat noemen we een geerrij. Betekent dat je het perceel niet over zijn hele lengte kunt afrijden met de rooimachine, maar ergens halverwege moet omkeren.
De kunst is om bij het uitdraaien van de bochten de rooier weer precies in een hoek van 90 graden voor de rij te krijgen. Daarna stuurt de machine zichzelf. Vooraan zitten tasters die bij het eerste bladercontact de machine automatisch op lijn houden. Die tasters staan op een machinekast met daaronder klepels en draaiende messen. De klepels halen het blad weg, de messen koppen de biet een stukje van bovenaf.
Tijdens het rijden houd ik in de gaten of ik voldoende witte snijvlakken zie. Eenmaal gekopt wordt de biet door twee draaiende horizontale trommels, de zogenaamde rooizonnen, opgetild en van zijn wortels ontdaan. Een biet steekt een centimeter of zeven in de grond. Stel je de rooizonnen te hoog af of laat je ze te snel draaien, dan haal je aan de onderkant te veel wortel van de biet af. De loonwerker krijgt dan van de teler te horen: “Het zijn niks anders als knollen die jij rooit.” Dit betekent onnodig productieverlies voor de boer.’

Om kwart voor tien is de laatste rij gerooid. Een korte koffiepauze en chauffeur Jensma verrijdt zijn machine naar het volgende perceel dat nog net zichtbaar is achter de tweede boerderij. Met een trekker die zijn beste dagen gehad heeft, begint de vader van Diederik Wierenga de door de kiepers achtergelaten modder van de Garsthuizerweg te schuiven. Vier keer gaat de schuif geconcentreerd over het asfalt, rijdt dan weg. Ineens wordt het vreemd stil. Zelfs de motor van de bietenrooier en de trekkercombinaties kun je van hieruit niet eens meer horen. Zo groot is de afstand tussen beide percelen.

Trefwoorden