21 gemeenten in het Noorden krijgen volgens de prognoses al voor 2025 te maken met een afnemende bevolking en een afnemend aantal huishoudens. Noorderbreedte-redacteur Tialda Haartsen dook in rapporten en visies, en sprak met betrokken beleidsmakers.

Ellende. Bevolkingsdaling, terugloop van het aantal huishoudens of krimp wordt daarmee vaak geassocieerd. Angstbeelden doemen op van dichtgetimmerde, verpauperende huizen en verdwijnende voorzieningen, waardoor uiteindelijk spookdorpen overblijven. Menig bestuurder reageert in eerste instantie dan ook ontkennend: wij hebben geen krimp. Een ander verhaal vertellen bijgevoegde kaarten van de prognose voor de ontwikkeling van het aantal inwoners en het aantal huishoudens per gemeente in Noord-Nederland voor de periode 2005-2025. Hoewel krimp landelijk gezien rond 2030 serieus zal optreden, krijgen 21 gemeenten in het Noorden volgens de prognoses al vóór 2025 te maken met zowel afnemende bevolking als een afnemend aantal huishoudens. Van deze gemeenten liggen de meeste in de provincies Drenthe en vooral Groningen. In zeven gemeenten bedraagt de afname meer dan vijf procent: Westerveld en Aa en Hunze in Drenthe, en Bellingwedde, Pekela, Reiderland, Winschoten en Delfzijl in Groningen. Noorderbreedte heeft bestuurders en beleidsmedewerkers uit deze gebieden gevraagd hoe zij denken te anticiperen op krimp. Voorafgaand aan anticiperen, hoort erkenning plaats te vinden. Hoe ver zijn beleidsmakers in krimpgebieden daarmee?

Hardnekkige groeiverslaving

Demografische krimp ontkennen, heeft geen zin. Dat stellen Auke ten Hoeve (Reiderland), Etze Dijk (Pekela) en Geert Jan ten Brink (Aa en Hunze) onafhankelijk van elkaar. Behalve in de eigen gemeente. Dijk: ‘We geloven allemaal in krimp, maar wel ergens anders. Stadskanaal zegt door de ligging naast Drenthe geen last te hebben. Vlagtwedde’s krimp verdwijnt dankzij de invloed van Duitsland. De ontwikkelingen in Hoogezand en Blauwestad stralen positief af op Menterwolde.’
Groeiverslaafde bestuurders denken krimp in de beleidspraktijk te keren door aantrekkelijke woningen te bouwen en zo de concurrentieslag om bewoners te winnen. Een andere vaak voorkomende reactie op krimp: de betrouwbaarheid van de krimpprognose in twijfel trekken. Ten Hoeve: ‘Je moet kritisch zijn, prognoses worden berekend door terug te kijken. Nieuwe ontwikkelingen, zoals de eerste cijfers van Blauwestad, staan er nog niet in.’ Ook wethouder Melle Wachtmeester van Bellingwedde toont zich sceptisch over de bevolkingsprognoses: ‘De prognoses wijken sterk van elkaar af: 10.000 meer of minder is op een totale bevolking van 150.000 in Oost-Groningen erg veel. En economische ontwikkelingen zoals de Eemshaven worden niet meegenomen.’
Toch zijn steeds meer krimpgemeenten zover dat ze willen nadenken over manieren om op een afnemende bevolking te anticiperen. De groeistrategie – woningen bouwen om mensen van elders aan te trekken – werkt namelijk niet als omliggende gemeenten hetzelfde doen. Krimpgemeenten lopen het risico voor leegstand te bouwen, en dat kost geld én is zonde van de ruimte. Om op krimp te kunnen anticiperen, moeten ze inzicht krijgen in de (ruimtelijke) gevolgen ervan. Dat lukt echter nog niet zo makkelijk.

De vele gezichten van krimp

Krimp houdt namelijk meer in dan alleen een afname van de bevolking en – met enige vertraging door huishoudensverdunning – van het aantal huishoudens, hij toont zich ook nog eens selectief. De combinatie van demografische krimp en wegtrekkende jongeren betekent dat de bevolking de komende decennia sterk zal vergrijzen. Het aantal eenpersoonshuishoudens zal toenemen. Het draagvlak voor voorzieningen komt onder druk te staan. De angst bestaat voor negatieve uitsortering. Als het aandeel ouderen in een bevolking toeneemt, kan een deel van de werkgelegenheid bij gebrek aan werknemers verdwijnen. Dat kan weer impliceren dat kansrijke(re) mensen mee wegtrekken terwijl de kansarme(re) mensen overblijven. Uitsortering in combinatie met het verdwijnen van voorzieningen kan leiden tot achteruitgang van de leefbaarheid.
Hoe deze processen gaan verlopen, laat zich moeilijk voorspellen. In elk gebied spelen namelijk ook nog andere, gebiedsspecifieke kenmerken en ontwikkelingen een rol, zoals de samenstelling van de bestaande woningmarkt. Acantus – de belangrijkste woningbouwcorporatie in Oost-Groningen – heeft in Oude en Nieuwe Pekela de afgelopen jaren flink gesloopt om het overschot aan sociale huurwoningen kwijt te raken, vertelt Dijk. ‘Daardoor verliezen we extra mensen aan omliggende gemeenten die nog wel genoeg huurwoningen hebben. We hebben met Acantus afgesproken de bouw van huurwoningen naarvoren te halen.’ Op vergelijkbare wijze raakt Bellingwedde ouderen kwijt aan buurgemeenten. Het heeft zelf niet genoeg aanbod aan zorgwoningen én geen mogelijkheden ze te bouwen. Ook andere vormen van krimp kunnen meespelen. ‘In Reiderland hadden we last van een neerwaartse spiraal door de opeenstapeling van economische en landbouwkrimp’, zegt Ten Hoeve. ‘Daar is Blauwestad voor bedacht. Die dempt nu onze krimp.’ Ook binnen een gemeente kunnen verschillen optreden, zoals in Aa en Hunze. Ten Brink: ‘Vooral in het veenkoloniale gedeelte van de gemeente voorzien we een probleem, want het zandgebied wordt aantrekkelijk gevonden en zal wel mensen blijven trekken.’

Woonstop

Ook ontwikkelingen op bovengemeentelijk niveau vertroebelen het zicht op de gevolgen van krimp. Dijk: ‘De Regiovisie Groningen-Assen versterkt onze krimp. Bij Hoogezand en Leek wordt gebouwd en in Pekela hebben we een woonstop.’ Geheel in lijn met de suggesties van het Planbureau voor de Leefomgeving proberen gemeenten nu op bovengemeentelijk niveau het woningbouwbeleid op elkaar af te stemmen. Een voorbeeld hiervan is het woonplan dat de Streekraad van Oost-Groningen gaat maken. ‘Een trendbreuk omdat de provincie normaal over de woningcontingenten gaat’, legt Ten Hoeve uit. ‘Het moet een waardegericht woonplan worden, de keuze van de burger staat voorop en de bestaande woningen zijn het uitgangspunt.’
In andere regio’s geven samenwerkende gemeenten aan derden de opdracht een visie op bevolkingsafname te maken. Zo gaat bureau Weusthuis een toekomstvisie voor het Eemsdelta gebied ontwikkelen, waarin de grootste krimpgemeente Delfzijl ligt. Delfzijl heeft in 2001 besloten tot de sloop van onaantrekkelijke woningen en het terugbouwen van op specifieke groepen gerichte nieuwe woningen, waarmee het per saldo woningen onttrekt aan de woningvoorraad. Inmiddels is de woningbehoefte verder gedaald en zal Delfzijl de plannen moeten bijsturen om niet voor leegstand te bouwen.

Rollatorvriendelijke woningen

Op provinciaal niveau wordt ook meegedacht. De provincie Drenthe richt zich vooral op bewustwording en wil het debat over krimp aanzwengelen. ‘In Drenthe is het nog niet zo acuut, we zijn nog op tijd’, stelt Luc de Wit van de provincie Drenthe. ‘We willen krimp accommoderen en omzetten in kansen. Financiële debacles en concurrentie om woningen en voorzieningen tussen gemeenten willen we voorkomen. We denken na over een mogelijke herstructurering van de woningvoorraad en over de voorzieningen waaraan toekomstige ouderen behoefte hebben. Die ouderen zijn namelijk veel mobieler, nemen veel meer deel aan de maatschappij, zoeken meer wellness, zorg, sport et cetera. Dat vergt een ander aanbod van voorzieningen.’
Tot nu toe anticiperen beleidsmakers vooral op het niveau van wonen en voorzieningen. Zij hanteren als uitgangspunt dat er behoefte ontstaat aan minder en andere soorten woningen. Slopen en terugbouwen ‘voor kwaliteit’ luidt hun credo. Of: woningen bouwen die aansluiten bij de wensen van de mensen en bij de identiteit van het landschap. In de praktijk bouwen ze aantrekkelijke woningen terug voor de middenklasse en – vooral ook – rollator- en rolstoelvriendelijke woningen, toegankelijk voor hulpverleners en dichtbij voorzieningen.
Slopen voor kwaliteit levert echter problemen op. Paradoxaal genoeg moet juist terugbouw sloop financieren. Veel gemeenten denken aan sloopfondsen, waarin publieke en private partijen geld moeten storten om de sloop te financieren. Maar die vallen niet gemakkelijk te realiseren.

Sloop is not done

Behalve geld speelt bij slopen ook de mentale kwestie. Slopen is not done. Dat blijkt uit de ophef over de plannen voor het Oost-Groninger buurtschap Ganzedijk. Volgens de landelijke media zou heel Ganzedijk van de kaart verdwijnen. Uit het door KAW architecten en adviseurs uitgewerkte rapport De koning te rijk op Ganzedijk!? blijkt echter dat het gaat om de gefaseerde sloop van (een deel van) de sociale huurwoningen, met als expliciet doel de landelijke identiteit van Ganzedijk te versterken. Ruimtelijk gezien doet het plan weer recht aan de oorspronkelijke lintbebouwing langs de Ganzedijk. Het wil een groot deel van Ganzedijk begeleid uitdunnen, een proces dat al jaren geleden van nature op gang is gekomen. Actief begeleiden kan verpaupering voorkomen. Anders dan de (landelijke) media het voorstelden, biedt de KAW-visie op de toekomst van Ganzedijk dan ook een uitermate goed voorbeeld van dorpsvernieuwing in een krimpomgeving. Het is één van de weinige concrete plannen met lef; het ziet krimp als kans om de kwaliteit van de woningvoorraad én van het landschap te verbeteren.
De bestemming van de ruimte die vrijkomt, vormt het derde aspect van sloop. Dijk: ‘Krimp of geen krimp, in de centra van Oude en Nieuwe Pekela pakken we de kaalslag de komende jaren wel aan met nieuwe woningen. Zodat we over drie jaar weer een gezellig en leefbaar centrum hebben.’ Op andere plaatsen is nieuwbouw niet per se nodig. Daar kan grond weer natuur worden, kunnen er speelplaatsen komen of kunnen de eigenaren van de aangrenzende huizen een deel van de grond kopen.

Niet bouwen maar zorgen

Hoewel bestuurders zich richten op nieuwe woningen voor ouderen, realiseren ze zich meer en meer dat dit na 2030 een overschot aan zorgwoningen kan opleveren, als de krimp landelijk gezien toeslaat. Mede vanuit kostenoverweging denken zij dan ook na over manieren om ouderen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving en vooral in hun eigen woning te houden. ‘Ouderen willen vaak helemaal niet weg,’ zegt Ten Hoeve, ‘maar voelen zich gedwongen omdat ze bijvoorbeeld hun tuin niet meer kunnen onderhouden. Zorg ervoor dat je niet gaat bouwen maar gaat zorgen. We moeten tot levensbestendige gemeenschappen komen, terug naar het noaberschap. Daarvoor heb je een gemêleerde bevolking nodig, geen seniorengetto’s waar de ene stumper de andere stumper moet helpen. Anders valt het ook niet te bekostigen.’
De andere geïnterviewden sluiten zich bij deze visie aan. Momenteel bestaat er een tekort aan woningen tussen regulier wonen en intramurale zorg in. Deze lichtere zorgwoningen kunnen worden gecreëerd in de bestaande woningvoorraad. Je moet dan wel toestaan om bad- en slaapkamers op de benedenverdieping te maken. Eventueel moet je dat subsidiëren. Je moet ook zorgen voor meer soorten ondersteuning uit mantelzorg, zoals het project Steunstee.

Vaarwel klassieke ruimtelijke modellen?

Als de bevolking afneemt, neemt de koopkracht af en daarmee het draagvlak voor voorzieningen en basisscholen. Bij een afnemende bevolking vormt het probleem van de verdwijnende voorzieningen echter een probleem voor steeds minder mensen. Weusthuis: ‘Misschien moeten we toekomstige bewoners wel doelbewust in geplande concentraties plaatsen om bepaalde voorzieningen in stand te kunnen houden.’
Wellicht is het tijd het klassieke model van de Duitse geograaf Walter Christaller te herzien: een hiërarchisch zeshoekig stelsel van voorzieningen, waarbij de ‘lagere’ (dagelijkse) voorzieningen dichtbij zijn en de hogere (maandelijkse) voorzieningen in de grotere centra wat verder weg. De mensen die in krimpgebieden overblijven, hebben misschien helemaal geen behoefte aan voorzieningen dichtbij. Misschien bieden krimpgebieden wel bij uitstek kansen voor mensen die ruimte zoeken om een eigen specifieke plaats te creëren, volgens andere ‘living arrangements’.
Recent bleek uit onderzoek dat een ander klassiek idee achterhaald is, namelijk dat wonen werk volgt en dat je automatisch mensen aantrekt door banen te creëren. In toenemende mate geldt tegenwoordig het principe ‘jobs follow people’. Je moet dus proberen mensen te trekken, bijvoorbeeld met een aantrekkelijke (en betaalbare) woonomgeving, en dan komt de werkgelegenheid ‘vanzelf’.

Flexibeler plannen en financieren

De gedachten over anticiperen op krimp via het woningbouw- en voorzieningenbeleid gaan dezelfde kant op. Maar nu de weerbarstige praktijk nog. Het is belangrijk eerst op lokaal niveau uit te zoeken wat er speelt. Zo heeft de gemeente Aa en Hunze voor haar woonvisie een quickscan gemaakt van de toekomstige woningbehoefte voor elke kern en een woonzorgprognose voor de vier grootste plaatsen in de gemeente. De nadruk ligt daarbij op kwaliteit voor de eigen bevolking, niet op mensen van elders aantrekken. Met zo’n overzicht kan de gemeente weloverwogen aan actieve, gestuurde krimp doen. Bepaal – in overleg met de bevolking – welke woningen of buurten in aanmerking komen voor herstructurering, waarbij kwaliteitverbetering het uitgangspunt vormt. Zorg ervoor dat plannen voor sloop en (eventuele) terugbouw flexibel zijn, zodat je makkelijk kunt inspelen op nieuwe situaties of inzichten.
Op nationaal niveau speelt mee dat de overheid een omslag in het betalingssysteem overweegt. Ook Den Haag is hardnekkig groeiverslaafd, zoals recent bleek uit de Structuurvisie Randstad 2040. Die voorziet in 200.000 extra woningen in de Randstad. De omslag in financiering moet eruit bestaan dat de landelijke overheid (krimp)gemeenten en scholen niet langer betaalt naar rato van het aantal inwoners of leerlingen. Ook kan zij een plattelands- of periferietegenhanger van de stedelijke probleemwijken definiëren. Het kabinet kan de belastingen in leeglopende gebieden verlagen – een idee dat jongeren bedachten tijdens een meedenksessie over het Groninger provinciaal Omgevingsplan. Of – een idee van het NIROV – gemeenten die afzien van groei laten meedelen in de daardoor gegenereerde groeimogelijkheden in hun buurgemeente.

——————————–

De ideologie van de groei

De ideologie van de groei valt niet los te zien van de ongekende economische ontwikkeling die Nederland – en de rest van de westerse wereld – de afgelopen eeuw heeft doorgemaakt. Dankzij technologische ontwikkelingen namen de productie en de welvaart zeer sterk toe. De eveneens sterk toegenomen bevolking kon steeds meer geld besteden aan consumptie.
‘Stilstand is achteruitgang’ is een terugkerende legitimatie voor groei. Als ik niet groei, doet de ander het wel, en dat betekent – relatief gezien – achteruitgang. Ergo: groei genereert zichzelf. Ook impliceert groei welvaart en dus welzijn en geluk. Bovendien maakt groei een eerlijke verdeling veel gemakkelijker: je kunt eerlijker verdeling zonder dat iemand er – in absolute zin – op achteruitgaat. Groei zit dus al generaties lang bewust en onbewust verankerd in de Nederlandse samenleving.
(met dank aan Hans Harbers)