Eind jaren zestig kreeg Groningen zijn eigen Paulus Potter. Hij heette Han Jansen, hij kwam van een boerderij in het katholieke Kloosterburen en hij schilderde koeien in het Hoge Land. Die horizontale wereld verstrakte hij nog verder dan ze van nature toch al was en de koeien werden bij hem geabstraheerde runderen. Overigens vermoed ik dat Han de enige koeienschilder uit de kunstgeschiedenis is geweest die ook zo’n beest kon berijden.

Toen ik voor het eerst zo’n koeienschilderij zag, dacht ik meteen aan een pictogram of aan een logo van een melkfabriek, maar dan veel spannender dan die logo’s meestal zijn. Ze zouden het fantastisch doen als raambiljetten om de verlokkingen van het platteland te afficheren. Het tijdschrift Noorderbreedte heeft dan ook jarenlang met groot succes omslagen gekend met Hans weilanden, koeien en boerderijen. Hij schiep voor velen matrixmodellen voor de esthetische beleving van de agrarische gebruiksruimte die Noord-Groningen heette.

De mooiste beschrijving van zo’n koeienschilderij komt van Gerrit Krol: ‘Op bijna alle schilderijen van Han Jansen schijnt de zon. In zijn vroegste werk lijkt het wel of wij, kijkers, de zon in de rug hebben. Pal in de rug, want er is geen schaduw te zien: die valt precies achter de boerderijen en achter de koeien. Wij zien het landschap zoals de zon het ziet, zonnig en vlak. Een weiland is effen groen, als een biljartlaken. De bomen zien er, in termen van kleur, precies zo uit: effen kruinen.’

Op den duur gaan de verschillende onderdelen van zijn landschappen een eigen leven leiden. Het groen van een weiland hoeft niet op te houden waar weilanden meestal eindigen. Je kunt ook met het blauw van de lucht een heel schilderij vullen en voor de koeien in de wei nog maar een heel klein plekje reserveren. Of koeien laten rusten in het groen dat tegelijk dak van een boerderij is. Han leefde zijn rijke fantasie uit in het verbasteren van de gebruikelijke beeldtaal van de landschapschilder. Hij speelde een fascinerend spel met de motieven, vormen en kleuren die het Groninger land hem boden. ‘Planverschuivingen’ noemde hij zulke schilderijen. Daarbij valt op dat bij hem voortdurend het bewustzijn aanwezig was dat het schilderij een eigen werkelijkheid is en niet alleen maar een venster op een landschap. Vandaar dat een schilderij onderwerp van een schilderij kon worden, waarbij de voorstellingen van beide schilderijen elkaar kunnen overlappen. Dat kan soms heel grappig zijn. Humor was een wezenlijk bestanddeel van het werk van Han Jansen.

Zijn beeldend nadenken over motief, vorm, kleur en over het schilderij zelf maakte, dat Annemarie de Kruyff en Leendert van Lagestein zich voor zijn werk gingen interesseren. In 1969 nodigden zij hem uit in galerie De Mangelgang te exposeren. Omgekeerd stimuleerde de internationale groep kunstenaars uit de omgeving van Annemarie, Leendert en Albert Waalkens zijn interesse in fundamentele aspecten van het schilderen. Tegen die achtergrond ontstaan in 1973 zijn eerste ‘stroombeelden’. Bij deze schilderijen werd de verf zeer dun met de kwast opgebracht. De zwaartekracht zorgde ervoor dat de verf ging stromen.
Jarenlang heb ik een groot stroombeeld van Han in huis gehad. Op den duur vergat je de experimentele oorsprong ervan. Dit bleek een kunstwerk te zijn dat heel weinig voorstelt, maar heel veel kan betekenen. Met het licht van de dag veranderde er iets aan de kleur van dit schilderij en daarmee aan de associaties die het bij mij opriep. Nu eens beleefde ik er een homerische ‘rozevingerige dageraad’ aan, dan weer omhulling door eindeloosheid. Gelukkig heeft Han zelf duidelijk gemaakt dat hij niet alleen maar een koele experimentator kon zijn: ‘Ze kunnen wel zeggen die Han Jansen kan de lucht zo mooi schilderen, maar ze moeten niet vergeten, ’t is uiteindelijk alleen maar verf en linnen. Dat is de realiteit waar ik nu mee bezig ben; dat het een doek is dat op een ezel staat, dat de verf altijd druipt en dat ik daarbij rekening houd met de structuur van het linnen, met de hoogte en laagte, lengte en breedte en met de zwaartekracht. En dat ik een ondergaande zon mooi vind.’

Ik ben altijd gefrappeerd geweest door de ijzeren logica van Hans ontwikkeling als landschapschilder gedurende de jaren zeventig. Hij liet verf stromen net als in de natuur water stroomt. Want is het natuurproces niet interessanter dan het beeld van de natuur? Zo ontstonden de stroomschilderijen. Maar waarom moesten het schilderijen zijn? Misschien heeft een schilder genoeg aan verf alleen om de essentie van de natuur zichtbaar te maken. Toen ging Han het hem sinds zijn jeugd zo vertrouwde wad op. Met milieuvriendelijke verf kleurde hij de zee in. Geholpen door vrienden heeft hij sessies georganiseerd om die inkleuringen fotografisch vast te leggen. Deze zeeschappen zijn onvergetelijke relieken van wat land art heet.

Land art was niet nieuw in Groningen. Al eerder had Dennis Oppenheim de akkers van het lege land bij Finsterwolde volgens een patroon van parallelle gebogen lijnen laten eggen en inzaaien. De beweging van de lijnen kwam overeen met de krommingen in de weg van Finsterwolde naar Nieuwe Schans. Het was een van de meest imponerende werken van de tentoonstelling Op Losse Schroeven, die Wim Beeren in 1969 had georganiseerd. Han was erbij. Zijn schilderen met de stroom mee leverde beelden op die ook nu nog de wereld van het wad als nieuw doen ervaren. Al ontstonden ze in 1980 en vallen ze dus buiten het tijdsbestek van Jong in Groningen, ze zijn in letterlijke zin uitvloeisels van de stroombeelden waarmee Han in 1973 was begonnen.