Een landschapsfilosoof als Ton Lemaire vertelt ons dat het landschap als onderwerp in de schilderkunst nog niet zo heel oud is, slechts zo’n zeshonderd jaar. In de vijftiende en zestiende eeuw breekt de mens uit de besloten ruimtes van de Middeleeuwen, verbreedt letterlijk zijn horizon en geeft zich over aan zijn gulzige nieuwsgierigheid naar het onbekende, dat daar ergens achter de weidse einder verscholen ligt. Een Vlaams schilder als Joachim Patinir degradeert de in zijn tijd nog verplichte bijbelse taferelen tot ornamenten in grootse landschappen: bergen en meren die zelf het sacrale weerspiegelen. De intimiteit van de religieuze ervaring maakt als het ware plaats voor de oceanische godsbeleving. In het Noorden van Nederland is iets van die expansie nog af te lezen aan de dichtgemetselde kleine hagioscopen in romaanse kerken. In diezelfde tufstenen muren werden vervolgens grote gotische ramen ingebroken. Licht!
De overweldigende natuur en de kleine, nietige mens. De Romantiek diepte dat thema verder uit en droeg het onze geseculariseerde en geïndividualiseerde tijd in. Wij, eigentijdse landschapsaanbidders, zijn zeer gevoelig voor de ervaring dat we in weer en wind onderdeel zijn van ‘iets groters’ dan onszelf. Al fietsend of wandelend over de B-wegen van het platteland, of ons een weg banend door de aangeplante berkenbosjes van een nieuw natuurgebied, ‘voelen we ons één’ met lucht en aarde en al wat leeft. Dat gevoel is een waardevolle aanvulling op het door digitale agenda’s geregeerde leven van alledag, toch?
Hier kan dat nog, in Friesland, Groningen en Drenthe. Je één voelen. Die kwaliteit wordt zo langzamerhand zelfs geïncorporeerd in een nieuwe identiteit, misschien wel een contra-identiteit. Het Noorden is niet de Randstad. Een afvaloven is een bedreiging. Een nieuwe snelweg is controversieel. Rust en ruimte zijn ‘unique selling points’. Nieuwe woonwijken horen te worden ‘ingepast’. Sloten dienen conform voorschrift hun oude loop te behouden. Friesland kent op het gebied van ruimtelijke ordening sinds kort zelfs een Anita Andriesen-prijs.
Het landschap is emotie. Of is het misschien zelfs – weer – religie? In de onttoverde wereld, dat is de wereld die dankzij de media tot aan de verste bolling voor ons toegankelijk is gemaakt en ons wordt uitgelegd, is het nabije platteland de plek bij uitstek geworden waar onze eigen geschiedenis zich afspeelt. Waar de verbinding wordt beleefd, niet alleen met de natuur, maar ook met voorgaande generaties. Het werk van een Groningse dichter als C.O. Jellema geeft daar sprekende voorbeelden van.
De Noord-Nederlandse einders met hun hoge luchten zijn in zeker opzicht te vergelijken met de Hemelpaleizen van Anselm Kiefer. Hier spelen zich de nieuwe zoektochten af naar boven-individuele, non-digitale en non-mediale identificatie. Zoals de laat-middeleeuwse mens de geborgenheid van zijn kluis verliet, om zichzelf te kunnen verliezen in de oceaan van God, zo zoekt de vroege 21e-eeuwer in West-Europa het heilige in de besloten oneindigheid van zijn eigen landschap, de nieuwe kerk.
Abe de Vries zoekt de oorsprong van onze fascinatie voor het landschap. In de geschiedenis vindt hij parallellen met religie en een zoektocht naar identiteit.