In deze rubriek presenteert Noorderbreedte wetenschappers die zich bezighouden met noordelijke vraagstukken.

Neem P. uit het Drentse dorp G. Zij verdient haar geld met grafisch ontwerpen en brengt samen met haar vriend twee kinderen groot. Tussen de bedrijven door scharrelt ze bij kringloopwinkels leuke spullen bij elkaar: een opvallend vaasje, een lollige poppenkast, een designkinderstoel, een vrolijke bloemetjesjurk. Thuis, in een verbouwde boerderij, fotografeert ze deze ‘vintage’ artikelen, verzint er een wervend tekstje bij en zet ze vervolgens onder haar eigen merknaam op Marktplaats.nl. De grotere spullen staan haar niet in de weg. Ze wachten in een kanjer van een schuur geduldig op hun verkoop.
Landbouwkundig ingenieur Marianna Markantoni (29) werkt aan de Rijksuniversiteit Groningen aan een proefschrift over dit soort economische activiteiten van burgers in het landelijk gebied. Voor haar onderzoek schuimden groepjes studenten in 38 Nederlandse plattelandsgemeenten (grotendeels in het Noorden) alle dorpsstraten af, om die nevenactiviteiten op te sporen. Er was nog niets over bekend. ‘In de wetenschappelijke literatuur over rurale economie figureren voornamelijk boeren. Andere bevolkingsgroepen blijven buiten beeld’, zegt Markantoni, die gestudeerd heeft in Athene en Wageningen.
Motieven
Dat veel boeren er tegenwoordig ‘iets bij doen’, weet ook het grote publiek. Naarmate de landbouwsector het financieel moeilijker kreeg, ontwikkelden steeds meer agrariërs een aanvullende nering, zoals de bekende boerderijcamping, manege, productverkoop aan huis of zorgachtige dingen (gehandicapten of verslaafden inschakelen bij het boerenwerk).
Markantoni en haar begeleidend hoogleraar Dirk Strijker waren benieuwd of ook burgers in Nederlandse dorpen een dergelijke creativiteit aan de dag leggen. Dat zou goed kunnen, dachten ze, alleen al omdat ook ‘gewone’ plattelandsbewoners in veel gevallen daartoe de ruimtelijke mogelijkheden hebben.
De beide wetenschappers wilden niet alleen inzicht krijgen in de omvang en aard van nevenactiviteiten van niet-boeren, maar ook in de motieven van de initiatiefnemers. Dit alles vanuit de gedachte dat de aanwezigheid van zo’n schaduw-
economie zowel een economische, sociale als een landschappelijke impact kan hebben. Hebben de bijbanen van burgers (op langere termijn) een gunstig effect op het imago van het platteland? Zijn ze van betekenis voor het leefklimaat in dorpen? Bieden ze uitzicht op economische groei? Moeten de beleidsmakers hier rekening mee houden? Vragen die kenmerkend zijn voor het onderzoek van het Urban and Regional Studies Institute van de
Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen, waar Markantoni werkt.

Theetuinen en planetaria
De studenten van de Hanzehogeschool die Markantoni inschakelde voor het veldonderzoek, zijn inmiddels klaar. Een betrouwbaar beeld van de omvang van nevenactiviteiten was niet te krijgen, vertelt de Griekse promovenda, omdat deze niet (als zodanig) geregistreerd staan en/of niet erg zichtbaar zijn. Neem de eerder genoemde P. Haar verkoopbezigheden op internet staan niet vermeld op een bordje aan haar woning.
De studenten konden dan ook alleen afgaan op wat ze met eigen ogen zagen, en op tips. Op die manier kwamen er in de 38 onderzochte gemeenten 506 mensen met een tweede baantje aan het licht. Van deze groep vulden 216 mensen een vragenlijst in. Om welk percentage van het aantal werkenden in een bepaalde gemeente het gaat, kan Markantoni op basis van dit cijfermateriaal niet zeggen, zelfs niet bij benadering. ‘Ik heb echt geen idee.’
Wel weet ze dat 61 procent van de bijverdieners vrouw is en heeft ze een indruk gekregen van het soort werkzaamheden in kwestie. ‘In de eerste plaats zien we activiteiten rond toerisme en recreatie: bed & breakfasts, theetuinen, minicampings, kanoverhuur en ook twee planetaria. Gevolgd door dienstenaanbieders, zoals kappers, nagelverzorgers en hondentrimmers. En tot slot is er de productverkoop aan huis: brocante, souvenirs, eieren, fruit, zelfgebreide truien et cetera.’
Kleinschalig
Zoals gezegd, vormde een belangrijke vraag in het onderzoek wat de motieven zijn van deze bedrijvige plattelandsburgers. Je zou denken, zegt Markantoni, dat zij in de eerste plaats gericht zijn op extra inkomsten. Maar nee hoor, wat bleek: het overgrote deel houdt er een nevenactiviteit op na om redenen van zelfontplooiing, liefhebberij en/of gezelligheid (contact met dorpsgenoten en klanten). ‘Lifestyle’ is, kortom, het belangrijkste argument.
Wat verder opviel, is dat bij een nevenactiviteit hooguit drie personen zijn betrokken. Dus ook uit het oogpunt van werkgelegenheid is de economische betekenis van het fenomeen ‘bijklussende burger’ gering. En landschappelijke implicaties zijn er nauwelijks, omdat de bezigheden zich vrijwel altijd in of rond het huis afspelen.
Voor beleidsmakers is er dan ook weinig werk aan de winkel, luidt een conclusie van het onderzoek. Wel gaf 25 procent van de ondervraagden aan dat zij willen ‘groeien’. Voor hen, zegt Markantoni, kan individuele ondersteuning, zoals een cursus, een welkome stimulans zijn.
Al met al, zo schrijft ze in een van haar artikelen, kunnen de niet-boeren met hun nevenactiviteiten een wezenlijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van leven (en het vertoeven) op het platteland. Maar meer dan dat dit in potentie het geval is, toont dit eerste onderzoek niet aan.