Fotograaf Tryntsje Nauta (1981) werd geboren in Beetgumermolen en groeide op in een vier dochters tellend boerengezin. Na de pabo in Leeuwarden studeerde ze aan Academie Minerva in Groningen en aan de Sint Joost Academie in Breda. Ze maakt portretten van mensen in een overgangsperiode: kinderen, haar vader, studenten op Terschelling.

‘Ik heb jarenlang vakantiewerk gedaan in de thuiszorg. Zo’n baantje geeft je toegang tot de levens van mensen, hun huizen, de verhalen die ze aan je kwijt willen. Met fotografie is dat ongeveer net zo. Mijn camera verschaft me toegang tot plaatsen waar ik anders nooit zou komen.
‘Toen ik als kind begon na te denken over wat ik wilde worden later, was het kunstenaarschap helemaal geen overweging voor me. Ik schilder al vanaf de middelbare school, maar ik zag mezelf terechtkomen in een sociaal beroep, wilde mensen helpen. Op de pabo kregen we een fotografiecursus aangeboden. We werden met een analoge spiegelreflexcamera met een zwart-witfilm erin op pad gestuurd en mochten in een donkere kamer onze eigen foto’s afdrukken. Ik vond dat geweldig. Vrij snel daarna heb ik mijn eerste camera gekocht. Naast de pabo ben ik op zaterdag de vooropleiding voor de kunstacademie gaan volgen. Die ene dag in het weekend deed me meer dan alle andere dagen bij elkaar op de pabo. Ik ontdekte dat ik sterk in beelden denk, wat ik helemaal niet van mezelf wist. Ik was er ook vrij snel uit dat fotografie mijn medium is. De directe relatie met de werkelijkheid vind ik mooi. Als je naar een portret kijkt, weet je dat die persoon op het moment dat de foto gemaakt is daar ook echt zo gestaan heeft, met die blik en in die houding. In de schilderkunst is dat natuurlijk heel anders.
‘Personen fotograferen vind ik intiem. Ik kijk naar de mensen die ik fotografeer en die kijken ook naar mij. Je kent elkaar nauwelijks en bent toch heel intens op elkaar gericht. Dat de geportretteerden lang moeten stilzitten doordat ik werk met natuurlijk licht, versterkt die spanning. Er speelt zich onder de oppervlakte, in stilte, van alles af. Dat vind ik speciaal. Laatst heeft iemand foto’s van mij gemaakt en dat was tamelijk confronterend. Als een ander zo geconcentreerd naar je kijkt, is het net of je voor een denkbeeldige spiegel staat. Je moet in korte tijd beslissen: hoe wil ik me laten zien? En dat moet dan ook maar lukken. Je bent je ineens sterk bewust van je eigen lichaam.’

Kinderen
‘Kind zijn is een onderwerp dat mij al langere tijd bezighoudt. Zowel op de kunstacademie in Groningen als op de Sint Joost in Breda ben ik afgestudeerd met een serie over kinderen. De kinderen die ik fotografeer, ken ik niet persoonlijk. Toen ik de Sint Joost deed, woonde ik in Rotterdam en heb ik op de basisschool tegenover mijn huis een briefje opgehangen. ”Fotograaf zoekt kinderen voor portretfoto’s”. Met een intekenlijst eronder. Dat bracht me in Chinese, Turkse en Marokkaanse huishoudens.
‘Ik ben er niet op uit kinderen als individuen neer te zetten in mijn werk. Ik geloof niet dat je iemands persoonlijkheid kunt laten zien met een foto. Authenticiteit vind ik ook een tamelijk problematisch begrip. Een portret is voor mij meer de drager van een idee dan dat het de kijker vertelt: kijk, dit is die en die, zoals ie echt is. Met mijn werk onderzoek ik dan ook beelden die we hebben van kinderen. Veel van mijn portretten laten kinderen zien die zich in een overgangsfase bevinden tussen kind zijn en volwassenheid. Het zijn duidelijk kinderen, maar ze hebben ook – tenminste ogenschijnlijk – een zelfbewustzijn dat niet bij die status lijkt te passen. Die complexe toestand probeer ik in beeld te brengen. De kinderen op mijn foto’s lachen doorgaans niet. Ze vormen een breuk met het zoete beeld van onschuld en innemendheid dat wij graag van kinderen hebben. Ze staren de toeschouwer aan en plaatsen die daarmee ook in de rol van object. Ik wil graag dat de persoon die kijkt zich op zijn beurt bekeken voelt door het kind op de foto en zich daardoor bewust wordt van zijn eigen gedachten over wat het betekent een kind te zijn.’

Vader
‘De tussentijd waar mensen in kunnen zitten, de dubbelheid daarvan, die kan ik zo langzaamaan wel een rode draad noemen in mijn werk. Mensen maken zich in bepaalde periodes in hun leven van alles eigen en dan komt er een fase waarop ze het oude los moeten laten en zich iets nieuws eigen moeten maken. Er is geen duidelijke cesuur tussen wat er eerst was en wat ervoor in de plaats komt. Het niemandsland tussen het oude en het nieuwe, het vaak wankele zoeken wat je mensen daar ziet doen, daar gaat voor mij een grote schoonheid vanuit. Ik heb me nooit voorgenomen: dát ga ik vastleggen, maar ik stel vast dat het een terugkerend onderwerp is. Ik maak bijvoorbeeld al een paar jaar regelmatig foto’s van mijn vader. Hij is zijn werkende leven boer geweest in Friesland en nu bezig dat bestaan langzaam af te bouwen. Ook is hij 25 jaar lang bode geweest van de begrafenisvereniging in ons dorp. Hij was voorman van de dragers die de dode naar het kerkhof brengen en regelde alle begrafenissen. Bij ons thuis moest de telefoon altijd aanstaan voor het geval er iemand dood zou gaan. Mensen konden mijn vader midden in de nacht bellen. Een jaar geleden is hij ook daarmee gestopt. Dus hij legde in een relatief korte periode twee rollen af die lange tijd bepalend geweest zijn voor zijn identiteit. Mijn vader kan niet meer zeggen: ‘Ik ben boer.’ Maar hij zegt ook niet dat hij het wás. Boer zijn is een manier van leven. Ik probeer met de fotoserie die ik van hem maak in kaart te brengen wat dit betekent voor mijn vader en hoe hij zoekt naar nieuwe manieren om zich tot zijn omgeving te verhouden.’

Studenten Terschelling
‘Al langere tijd was ik geïnteresseerd in het leven van jongeren op de Waddeneilanden. Wat doet een jeugd op een eiland met je en hoe is het om in zo’n kleine gemeenschap volwassen te worden? Mensen vergeten weleens dat er op de Waddeneilanden niet alleen toeristen rondlopen maar dat er ook jongeren opgroeien. Zo kwam ik op Terschelling in contact met studenten van de zeevaartschool. Die bestaat al sinds 1875. De driehonderd leerlingen zijn geen oorspronkelijke eilanders, maar ze wonen op de campus bij de school en zijn bepalend voor het beeld van die plaats, niet in de laatste plaats doordat ze een uniform dragen. Zo’n school is een jongerencultuur op zichzelf. Die breng ik nu in beeld, voor een boek dat begin 2011 verschijnt.
‘De hoofdserie bestaat uit portretten van de studenten, in hun uniform, in hun woon- of slaapkamer. Ze zijn gemiddeld rond de twintig jaar oud. Het uniform is aan de ene kant onwennig maar het geeft ook veiligheid en status. Dat is een status die iedereen heeft, die dus ook anonimiseert. De leefomgeving van deze studenten ziet er in eerste instantie voor iedereen identiek uit. Alle kamers hebben nagenoeg hetzelfde meubilair. In mijn portretten zie je deze niet-persoonlijke aspecten terugkomen. Als alles op elkaar lijkt, worden kleine dingen belangrijk: iemands oogopslag, de pose die hij aanneemt, hoe hij zijn handen houdt. In die details schuilt een wereld van verschillen die voor mij als fotograaf interessant is.
‘De studenten op de zeevaartschool hebben het leven met hun ouders, school en vrienden achter zich gelaten maar ze horen nog niet bij de volwassen zeevaartwereld die hun toekomst is. Ze zitten in een fase van hun leven waarin hun identiteit sterk in ontwikkeling is. Voor veel mensen is het belangrijk zich in die periode met uiterlijkheden te onderscheiden. Op een bepaalde manier lijken deze jongeren daardoor niet te passen in deze omgeving. Voor mij is die metaforisch voor het niemandsland waarin ze verkeren, het zweven tussen twee werelden wat ze doen.
‘Meindert Talma, zanger en tekstschrijver, maakt een cd bij het boek. Ik ben geen reportagefotograaf en al werkend merkte ik dat wat ik als fotograaf kon vastleggen van deze wereld me te beperkt was. Een aanvulling in taal leek me mooi.’

Trefwoorden