Teer, touw en taan. Het zijn begrippen die als geen ander horen bij de nostalgische verhalen over oude zeilschepen, de platbodems voorop. Opvallend daarbij: de nadruk die de vertellers leggen op de geur van deze vaartuigen. Beschrijvingen van het schippersleven van vroeger staan bol van verwijzingen naar de geur van koffie, jenever, bruine bonen en spek in de kajuiten, en naar de stank van turf, mest, modder en andere onwelriekende ladingen in de ruimen. Maar vooral herinneren ze aan de door tannine veroorzaakte taangeur van de katoenen zeilen en van de touwen en netten van sisal, kokos, manilla of hennep.

Teer, touw en taan. Het zijn begrippen die als geen ander horen bij de nostalgische verhalen over oude zeilschepen, de platbodems voorop. Opvallend daarbij: de nadruk die de vertellers leggen op de geur van deze vaartuigen. Beschrijvingen van het schippersleven van vroeger staan bol van verwijzingen naar de geur van koffie, jenever, bruine bonen en spek in de kajuiten, en naar de stank van turf, mest, modder en andere onwelriekende ladingen in de ruimen. Maar vooral herinneren ze aan de door tannine veroorzaakte taangeur van de katoenen zeilen en van de touwen en netten van sisal, kokos, manilla of hennep.
Friesland is de provincie waar teer, touw en taan nog het best en vaakst zijn te ruiken. De grootste bruine vloot van Nederland ligt in Harlingen. Op de zeventig traditionele schepen aldaar monsteren elk seizoen vele duizenden passagiers aan voor zeiltochten op – meestal – de Waddenzee. Stad en schippers verdienen er miljoenen euro’s mee. Cees Dekker, eigenaar van de ruim een eeuw geleden in Franeker gebouwde dektjalk Bruinvisch, was dertig jaar geleden één van de eersten die zich op deze chartervaart toelegde.
Maar vlak ook niet de beroemde Friese skûtsjes uit. In het skûtsjemuseum te Eernewoude valt sinds dit jaar de Aebelina te bewonderen: een kopie van het wellicht snelste skûtsje ooit. Age Veldboom, vrijwilliger bij het museum en schipper van het ‘normale’ Eernewouder skûtsje, is trots op de replica. Trots omdat dit ‘pronkjuweel’ grotendeels op traditionele wijze is gebouwd. Zo is de Aebelina anders dan de skûtsjes die we tijdens het skûtsjesilen in actie zien, helemaal van hout. De zeilen zijn uiteraard van katoen. En wat meer is: rond het schip hangt onmiskenbaar de geur van touw, teer en taan.
Dekker en Veldboom praten honderduit over oude scheepsgeuren. Niet alleen de zuurruikende taan en de weeïge lijnolie prikkelen hun fantasie én neus, maar ook het teer. Veldboom: ‘Zwart teer, pek eigenlijk, is niet meer te koop. Kankerverwekkend, hè. Bruin teer mag nog wel. Want dat is een natuurproduct op basis van boomhars.’ De geur van bruin teer doet hem denken aan de schapenschuur op de boerderij van zijn vader. Ze smeerden de hoefjes van de dieren ermee in, de prut voorkwam schimmel. Dekker associeert de geur van bruin teer met de lucht van een met hout gestookte palingrokerij. ‘Scheepsgeur is hoe dan ook vooral iets van vroeger’, oordeelt hij. ‘Die wereld is zo goed als geweest.’
Gelijk heeft hij. Moderne zeilschepen zijn bijna helemaal van kunststof. Dat geurt niet. ‘Zeilschepen mogen niet eens ruiken’, meent Agnes Sonneveld van de gezamenlijke ‘bruine schippers’ in Harlingen. ‘Schepen moeten nu fris ruiken. Geuren worden bestreden met spuitbussen op de toiletten of geurbuiltjes in de hutten.’ Bovendeks blijft het een ander verhaal. Sonneveld: ‘Al in de haven hangt de lokkende geur van de zee. Die neemt niemand je af.’

Trefwoorden