Vanuit het Friese Spannum oogst Claudy Jongstra internationaal succes als textielkunstenaar. Ze maakt eigentijdse stoffen en wandkleden op basis van oude technieken en recepten. Alles produceert ze zelf, van grondstoffen tot eindproduct. ‘Nog maar vijf mensen op de wereld weten hoe je indigo maakt.’

Onrust in het atelier. Claudy Jongstra maakt zich op voor een reis naar Venetië, waar ze deelneemt aan de Architectuurbiënnale. Het Amerikaanse architectenduo Tod Williams en Billie Tsien vroeg dertig geestverwanten een krat te vullen met ‘iets wat hen raakt als mens’. Jongstra is één van hen. Ze koos voor 10.000 meter goudkleurige wol, opgerold in 650 bolletjes ter grootte van een golfbal.
Trots laat Jongstra er eentje zien. Diep goudgeel schittert in het licht. Gekleurd met de schil van een ui, zegt ze. Adoring Rumpelstiltskin heeft ze het werk genoemd, Gek op Repelsteeltje. Een woordgrapje – d’or is goud – en het sprookje vindt ze prachtig. ‘Dat letterlijk veranderen van stro in goud, dat doe ik natuurlijk ook.’
Binnen heerst de opwinding over Venetië, buiten de rust van Spannum. Kalm ligt het dorpje in het uitgestrekte weideland tussen Franeker en Bolsward. Twee aanpalende, uit gele baksteentjes opgetrokken huisjes dienen er als Jongstra’s woning en atelier. Hier heeft ze alles bij de hand: de schapen die de wol leveren voor haar textielkunst, de planten en kruiden waarmee ze de wol kleurt, de rust om geconcentreerd te kunnen werken.

Star Wars

Wol, planten, kruiden. Onalledaagse ingrediënten voor kunst. Jongstra (1963) oogst er internationaal succes mee. Haar wandtapijten en vloerkleden sieren het Catshuis, de OBA in Amsterdam en het Lincoln Centre in New York. Onder meer het Stedelijk, het Fries Museum en het MoMA kochten haar werk aan. Ze leverde stoffen aan modeontwerpers als John Galliano en Christian Lacroix. Opmerkelijkste wapenfeit: de ‘jedi-ridders’ in Star Wars Episode 1: The Phantom Menace, zijn gekleed in háár vilt.
Acht man telt Jongstra’s kunstbedrijf. Twee jonge medewerksters bemannen de grote Apple-schermen in het klassieke voorhuis. Schetsen en stalen wol vullen de wanden, als voorspel op nieuwe kunst. ‘Het is als het atelier van Rembrandt,’ zegt Jongstra. ‘Ik maak het, maar ik maak het niet alleen’. Onlangs opende ze haar eigen galerie in een kerkje in Peins. Ze ontvangt nog bij uitzondering in Spannum. Ze wil er de rust bewaren. Klanten, kunstcommissies, journalisten, het was de zoete inval. Want er is veel te zien, veel meer dan alleen haar eindproduct.

Saffloer

Jongstra gaat voor naar het achterhuis, waar de wol wordt gekleurd en vervilt. Een rij buitenproportionele soeppannen is speciaal voor haar gemaakt. Samen met de droogrekken en de jutezakken met kruiden en planten ademen ze de geur van ambacht en traditie. Jongstra toont een staal, intens lichtgeel. Saffloer zegt ze, naar de bloem waaruit de kleurstof wordt gewonnen. ‘Die hebben we dit jaar voor het eerst verbouwd. Fantastische kleur.’ Ze pioniert veel, doet zelf onderzoek. Over verven op natuurbasis is het nodige bekend, maar Jongstra wil verder gaan, nieuwe wegen inslaan. ‘Dit jaar hebben we mooie dahlia’s. Dat is dan voor ons de kleur van 2012. Vergelijk het met wijn.’
Achter het huis ligt een oude kloostertuin. Tenminste, zo lijkt het. Want de hortus is aangelegd met geld van de door Jongstra in 2008 gewonnen Prins Bernhardfonds Cultuurprijs. Je kunt verven met alles wat hier staat, zegt ze. Een laboratorium aan geschenken. Ze wijst naar een plant met rode uitloop. ‘Meekrap. Rembrandt werkte ermee, Vermeer gebruikte die voor Het meisje met de rode hoed. Nederland had in de zeventiende eeuw de beste kwaliteit. Die ging de hele wereld over.’
Meekrap, ridderspoor, saffloer. Wie zegt het nog iets? Het contact met de natuur verdwijnt, zegt Jongstra, en daarmee gaat veel verloren. Alles in haar tuin bloeide ooit rijkelijk in Noord-Europa. ‘Onze bermen waren ermee bezaaid. Maar door het maaibeleid is het er niet meer. Wat je nu ziet, is één uniform veld, zelfs op het platteland.’ Een ramp voor de biodiversiteit, weet ze, want in het kielzog van planten en bloemen verdwijnt veel meer. Neem de massale bijensterfte. ‘Als we geen bijen meer hebben, houdt onze hele voedsel-cyclus op.’
In haar tuin wemelt het weer van de insecten en mossen die verloren leken te zijn gegaan voor de regio. Vlindersoorten keerden terug. ‘Wij dachten: als dat hier al op zo’n klein vlak gebeurt, moeten we dat opschalen.’ En dus vroeg ze boeren in Noord-Friesland grondstoffen voor haar te verbouwen. Is een kruid eenmaal geschikt bevonden in Spannum, dan wordt het bij de boeren groot uitgezet.
Drie boeren werken nu voor haar. Maar wat Jongstra betreft, worden het er meer. Ze kijkt naar Duitsland, het hele noordelijk Waddengebied. En de boeren zijn er blij mee. Om de kruiden aan Jongstra te leveren is wisselteelt vereist, en die is goed voor de grond én de biodiversiteit. ‘Niemand anders zegt: geef me een veld met zonnebloemen. En wij nemen alles af. Maar wat het vooral laat zien: als we met z’n allen iets kleins veranderen, kun je grote veranderingen krijgen.’

Muze

Het begon met een joert. Jongstra zag er een op een expositie in het Textielmuseum in Tilburg. Fier stond de nomadentent daar, gemaakt van stokken en vilt. Ze was als door de bliksem getroffen. ‘Ik had nog nooit zoiets gezien. Wol, vilt, een icoon. Alles waar zo’n tent voor staat: het allereerste huis, je kunt erin leven, hem meenemen. De kracht die uit het materiaal spat. Ik dacht: dit is wat ik wil. Dit is wat ik wil maken.’
Even daarvoor was ze als modeontwerpster aan de Kunstacademie in Utrecht afgestudeerd, cum laude. Daar had ze al een fascinatie voor oude technieken ontwikkeld, voor het maken en kleuren van stof. Ze had zich er eindeloos in bekwaamd, werkend ‘vanuit de stof’ in plaats vanuit schetsen, zoals gebruikelijk. Bouwen met wol en vilt in plaats van met potlood en papier.
Daarna brak een periode van experiment aan, als nieuwbakken kunstenares in Amsterdam, met als muze een klassieke nomadentent. Alles ging ze door elkaar gebruiken, stoffen, kleurstoffen, oude technieken, eigen ontdekkingen. Maar: alles natuurlijk, met een voorliefde voor wol en vooral de samengeperste versie ervan, vilt.
De bekendste viltkunstenaar is wellicht multitalent Joseph Beuys (1921-1986). Zijn voorliefde voor het materiaal kwam voort uit zijn ervaringen als oorlogsvlieger in Rusland. Daar zou hij na een crash op de ijzige vlakten voor doodvriezen zijn behoed doordat nomaden hem wikkelden in vilt.
Jongstra kent het verhaal. ‘Dat is zo fascinerend aan het materiaal: het is zo primair. Het is het oudste textiel, was er vóór alle andere weefsels. Het isoleert warmte, geluid. Het brandt niet en is vuilwerend. Er zit een enorme gelaagdheid in. En tot op de dag van vandaag is het niet gelukt de kwaliteit van vilt synthetisch te evenaren.’

Tijd, moeite en aandacht

Sinds 2000 werkt ze vanuit haar eigen studio in Spannum. Wol, al dan niet vervilt, is haar basismateriaal gebleven. Ze creëert wand-tapijten, kledingstoffen, textielinstallaties. Werkt met oude technieken als spinnen, haken, moulage. Verft met kruiden, bloemen, de schil van een ui. Ze wil ermee vertellen over de schoonheid van natuurlijk materiaal en over het belang van traditie. ‘Als we dit straks niet meer doen, gaat die kennis verloren. Indigo – een heel specifieke kleur, met niets te vergelijken – wordt op de hele wereld nog maar door een stuk of vijf mensen op de traditionele manier bereid. Als die er niet meer zijn, weet niemand meer hoe het moet.’
Goed rentmeesterschap, daar gaat het om. Oude technieken en ambachten overdragen aan volgende generaties. ‘Wij zijn volledig zelfvoorzienend. Dat maakt je ongelooflijk sterk en onafhankelijk. Een fijne ervaring in een tijd waarin wol schaars wordt op de markt, omdat China alles opkoopt. Dat vind ik heel belangrijk: dat je iets kunt maken zonder dat je industrie nodig hebt.’
Vandaar dat ze ook graag mensen uitnodigt voor het werkproces. Studenten maanden onderzoek laat doen naar een bepaalde kleur, klanten laat meehelpen met het weven of de oogst. ‘Als je weet hoeveel moeite dat kost, al die bloemetjes plukken… Dan kijk je anders naar het eindproduct. Mijn producten kún je niet snel maken. Dat ziet een leek zelfs.’
Tijd, moeite en aandacht, het klinkt door in haar hele werk. Kweken, onderzoeken, spinnen: alles onttrekt zich aan de dictaten van de moderne industriële wereld. Het maakt mensen bewust van de waarde van tijd, zegt Jongstra. ‘ Al het andere kun je snel in huis halen. Tijd is niet te koop.’ Vandaar ook haar gouden bijdrage die ze heeft klaarliggen voor Venetië. 10.000 meter met de hand gesponnen draad, dat vertegenwoordigt tijd. Véél tijd. Ons kostbaarste goed, zegt Jongstra. ‘Tijd is ons nieuwe goud.’

Het werk van Claudy Jongstra is tot en met 25 november te zien op de Architectuurbiënnale in Venetië. Van 24 september tot en met 8 januari neemt ze deel aan de expositie Nature now in het CBK Drenthe.