Al eeuwenlang trekken stedelingen zomers naar buitenverblijven op het platteland om daar te recreëren. Alleen was dit privilege slechts voorbehouden aan een elite van gefortuneerde stedelingen. Zij bouwden tussen 1600 en 1900 in de omgeving van vrijwel alle Nederlandse steden monumentale zomerverblijven: de buitenplaatsen. Hier trokken zij met hun families naartoe om te genieten van het goede buitenleven. Hier, in de vaak idyllisch vormgegeven tuinen en parken, hielden zij zich met vrienden en familie bezig met kunst, literatuur, planten en bloemen. Vakantie vieren dus, ook om te ontsnappen aan de stad, met haar vuile, stinkende grachten en enge ziekten.

Amsterdam
‘Voor de oorsprong van de buitenplaatsen in Nederland moeten we terug naar de Republiek der Verenigde Nederlanden’, zegt Kuiper. ‘Dan, rond 1650, krijgt de buitenplaatscultuur in Nederland een geweldige boost. Dat heeft alles te maken met de opkomst en economische ontwikkeling van de metropool Amsterdam. Rijke kooplieden die belangen hadden in de VOC en de Oostzeehandel gaan aan risicospreiding doen en beleggen hun geld in bijvoorbeeld de droogmaking van polders zoals de Beemster. Op het nieuwe land laten zij buitenplaatsen bouwen. Zo verrijzen in de Gouden Eeuw in een straal van dertig tot veertig kilometer rond alle Hollandse steden kleine en grote buitenplaatsen. Amsterdamse kooplieden woonden in de winter in de stad waar ze hun geld verdienden en gingen dan zomers naar hun…