In de natuur weten vogels bijna blindelings de fijnste plekken te vinden. Je kunt ze erheen leiden; lui met verstand van zaken en graafmachines richten ‘nieuwe natuur’ in, met riet en natte velden, en binnen een paar maanden, een jaartje, is het er een vrolijk gekwetter van soorten, van alle kanten aangevlogen. Het eet, broedt en bloeit. Zo is het ook gegaan met het Biologisch Centrum in Haren. De universiteit ging eruit, het immense gebouw, 32 duizend vierkante meter beton, glas en staal, kwam leeg te staan. Twee jaar later is het een broedplaats van bijna tweehonderd kunstenaars en andere vrije vogels. Ze wonen en werken er, delen keukens, sanitair en ideeën, richten kamers en ateliers in. Er is nieuw leven in de achtergelaten labs.

In de natuur weten vogels bijna blindelings de fijnste plekken te vinden. Je kunt ze erheen leiden; lui met verstand van zaken en graafmachines richten ‘nieuwe natuur’ in, met riet en natte velden, en binnen een paar maanden, een jaartje, is het er een vrolijk gekwetter van soorten, van alle kanten aangevlogen. Het eet, broedt en bloeit.
Zo is het ook gegaan met het Biologisch Centrum in Haren. De universiteit ging eruit, het immense gebouw, 32 duizend vierkante meter beton, glas en staal, kwam leeg te staan. Twee jaar later is het een broedplaats van bijna tweehonderd kunstenaars en andere vrije vogels. Ze wonen en werken er, delen keukens, sanitair en ideeën, richten kamers en ateliers in. Er is nieuw leven in de achtergelaten labs.

Eekhoorntjes

In 1992 trok Roberto Gutierrez (44) van Venezuela naar Nederland. Hij ging van Assen naar Groningen, kwam vrienden tegen en vriendinnen en werd kunstschilder, autodidact. Hij woonde in een oude school bij de Groningse ringweg voor hij drie kamers betrok in gebouw 6515 van het vroegere BC, in het groen van Haren. Als hij naar buiten kijkt, ziet hij de eekhoorntjes door de bomen springen.
Moet je kijken hoe gezellig hij het heeft ingericht, een slaapkamer, een tv-kamer, een woonkamer met een bureaublad, een fornuis, voorraadkasten en gitaren, alles door elkaar. De meubels komen van familie, vrienden en de kringloopwinkel. Er staat muziek op. Aan de muur hangt een geschilderd portret van zijn zoontje Tomas, nu zeven. Hij houdt van voetballen.
Roberto zit hier via Carex. Dat is een organisatie die leegstaande panden beheert en er een bont, onthecht volkje van creatieven huisvest, tot de panden worden verkocht of gesloopt. Dan trekken de bewoners weer verder, vaak naar andere Carex-panden. De universiteit wilde het BC verkopen, een projectontwikkelaar had plannen voor een groot studentenhotel, zeer tegen de zin van de inwoners van Haren. Nu mag Carex het pand tot 2020 huren. Dat is lang, voor Carex-begrippen.
De Harenaars wilden geen studenten, en liever ook geen mensen met brommers. Kunstenaars zijn rustig, zegt Roberto. Ze gedijen in stilte, hebben concentratie nodig, en inspiratie. Ze passen goed in Haren. Er wonen bekende kunstenaars op het BC. Er wonen ook gezinnen met kinderen.
In het begin, ruim een jaar geleden, zat hij hier bijna alleen op de gang. Het was zo stil, het was ’s avonds bijna eng om er rond te lopen. Nu is het nog steeds stil, maar voor de deuren op de gang zie je spullen staan, verfemmers, meubels, een centrifuge, dingen die duiden op verhuizen en wonen.
Het gebouw is zo enorm, een monster dat tweehonderd kunstzinnigen opslokt alsof ze er niet zijn. Het is halverwege augustus, veel zijn er nog op vakantie, ze zijn aan het werk of aan het chillen, zegt Roberto. ‘Af en toe hoor je een zaag of zo.’
We lopen naar Roberto’s atelier, in een andere vleugel, door lange gangen en trappenhuizen. Lichtbakken aan het plafond, metalen schakel- en bedradingkasten langs de muren. Door het hele gebouw zie je leidingen lopen, en buizen van de luchtventilatie. Op de vloer linoleum in alle kleuren. Het ruikt naar oude schoolgebouwen.
Door de oude afdelingen, microbiologie, gedragsbiologie. Op kamer 0205 deden prof. dr. M.J.E.C. v.d. Maarel en prof. dr. H. Kamerling hun werk. Nu staat er een krat bier voor de deur. Bij de douches: ‘Hier kunnen wij ’s avonds lekker douchen.’ En wassen in de wasmachines. Een schoonmaakrooster, op een andere toiletunit. Week 40: Paul de Bie, week 41: Erna de Bie. Het wordt altijd mooi schoon.
Het wordt heel mooi hier. In de oude kantine komt een restaurant. In de grote collegezalen komt misschien een huistheater of –bioscoop. Er staat een nooddeur open, er is blad naar binnen gewaaid. Buiten staan stoelen om vuurkorven. In de naden tussen de tegels groeien bloemen en planten.
Geklingel voor de vroegere hoofdingang. De SRV-wagen van Richard van der Maar is er, de ‘buitengewone melkboer uit Bedum’. Kinderen komen vragen of hij ook ijs verkoopt. Nee. Hè, jammer, ze hadden er op staan wachten. De wagen komt een keer per week. Zo’n melkboer is een mooi fenomeen uit de jaren zeventig, toen het Biologisch Centrum nog nieuw was. Toen zag je die veel meer rijden.

Mammoetbotten

Lenze Hofstee heeft net een rozijnenkoek gekocht. Die neemt hij mee naar binnen, een bakstenen gebouw in. Dit is het oude zoölogie, het oudste gedeelte van het BC, uit 1950. Het ruikt er naar het Afrikahuis in de dierentuin. Overal staan opgezette vogels en beesten, er hangen mooie oude landkaarten en dierenplaten.
In de oude anatomiezaal hangt een oog aan het plafond, waaraan de te ontleden dieren omhoog werden getakeld, door een luik in de vloer. Aan de ontleedtafels kun je nu lezen of gewoon zitten. De snijzaal is de woonkamer van Bonobo, de woongroep van Lenze. ‘We zagen aankomen dat dit leeg kwam’, zegt hij. De woongroepleden waren de eerste nieuwe bewoners van het complex.
Lenze – blouse, buitenbroek, sandalen, het haar in een grijze waaier rond het hoofd – is de directeur van Carex. Begin jaren negentig, vertelt hij, toen natuurkunde naar de universiteitswijk Zernike verhuisde, betrok een groepje mensen ‘Het Kasteel’ aan de Kraneweg, om krakers te weren. Dat ging zo goed, dat de universiteit vroeg of ze niet op meer panden wilden passen. Dat was het begin van CareX, officieel met een grote X. Inmiddels beheert het meer dan duizend panden in het Noorden.
‘Er is een percentage mensen hartstikke geholpen met betaalbare woonruimte. Mensen met een kleine beurs, maar grote plannen. Wij vinden dat mensen met weinig geld het grootste deel ervan niet kwijt hoeven te zijn aan corporaties of huisjesmelkers, terwijl er gebouwen leegstaan, van gemeentes, corporaties, onderwijsinstellingen, met publiek geld betaald. Bewoning helpt de bewoners en lost leegstand op.’
Hij woont zelf in een vroegere collegezaal, een reuzenkamer met plafonds van vier meter hoog. Verspreid in de ruimte staan boekenkasten, een antieke vergadertafel, een antiek bureau, vitrinekasten die tot het plafond reiken, gevuld met mammoetbotten en opgezette dieren, alles door de universiteit bij verhuizingen achtergelaten.

Het Biologisch Centrum heet nu ‘de Biotoop’. De inpassing in Haren geschiedt ‘vlekkeloos en naadloos’, zegt Lenze. De buren zijn potentiële opdrachtgevers, mensen met geld en belangstelling voor kunst. Het is de bedoeling de Harenaars te laten delen in het vele leuks dat de biotoop biedt. ‘Het gebouw is decennialang gesloten geweest. We hebben een drukbezochte open dag gehad. De mensen wilden wel eens binnenkijken.’
We lopen langs buurman Michel, werkzaam bij het Groninger Landschap. Hij heeft een grote verzameling fossielen, schelpen en haaientanden, en onder meer een opgezette hondshaai. Hij slaapt in de vroegere muizenkweek. Verderop wonen Janna en Sander. De deur staat open. ‘Mag deze meneer de kachel zien?’, vraagt Lenze.
Binnen bouwt Janna, die promoveert op de bonte vliegenvanger, van bakstenen en leem uit Babberich een soort kachel en zitmeubel ineen (gekeurd door de technische dienst van Carex). Ingebouwd wordt een soort olieton/rookoven met luchtafvoer. ‘Een batch rocket mass heater’, zegt Janna. Straks in de winter verwarmt hij de kamer en kun je lekker warm zitten. De voordelen zijn legio.
Terwijl Janna bouwt aan de batch rocket mass heater, prepareert Sander, met een pilsje erbij, een zweefvlieg voor opname in zijn collectie. Hij heeft ongeveer drieduizend zweef-vliegsoorten. Ze lijken op wespen, maar zijn het niet. Laatst in Rusland heeft hij er weer honderden gevangen. Je vangt ze in een potje en doet er een narcoticum bij, binnen een paar seconden zijn ze dood. Daarna komen ze gerubriceerd in de collectie.
Sander glimlacht. Door een open raam hoor je buiten zijn parkieten kwetteren in hun kooi. Die verzamelt hij ook.

Viking

We zijn terug in de Bonobo-woonkamer, aan de vroegere snijtafels. Stilte, zoals overal op het complex. Het is hier zo heerlijk rustig, zegt Lenze. Dit is gewoon een oase. Het past hier allemaal zo mooi in elkaar. De universiteit is van een financiële last af, Carex doet de exploitatie. De bewoners betalen geen huur, alleen gas, water, licht en kabel. Ze hopen voor oktober het gebouw vol te hebben, zodat iedereen kan meebetalen als het stookseizoen begint.
Een deur, gefluit, gerinkel van een sleutelbos. ‘Daar hebben we Wouter’, zegt Lenze. Een paar minuten later komt inderdaad Wouter Nijland eraan, met grote, trage passen. Een Viking, rood haar, een baard, oorbellen. Wouter is de hoofdbewoner van de Biotoop. Hij is bijna 33. Hij gaat zitten en accepteert een plak koek.
In twee jaar hebben ze overal keukens en douches aangelegd. Ze maken er wat van, met z’n allen, zegt Wouter, ze zorgen dat je kunt kuisen, koken, slapen. De mensen hier zijn zelfredzaam. ‘In ieder geval niet bang om ergens in te springen. Eerst proberen, dan vragen, zoals we vroeger hebben geleerd.’
Wouter doet de ballotage van kandidaat-bewoners. Dat gaat op basis van gevoel, van wie waar wel en niet past. Zoals de geometrische vormen die hij schildert in elkaar passen, op de grote doeken in zijn atelier. Hij woont in een andere vleugel van het complex, in een woning van negen kamers. Daar is zijn geliefde Nikki, die zwanger is. Ze zijn bezig met de babykamer.

We lopen nog een stukje door de tuin. Moestuintjes, courgettes, pompoenen. Een kikker springt in de vroegere kweekvijver voor stekelbaarzen. De oude meeuwenkooi is ingestort. ‘Ben je al onder die boom geweest Lenze?’, vraagt Wouter. We lopen onder een linde, het blad als een reuzenparasol om ons heen. ‘Als je hier staat en er een buitje valt, dat is tovenarij hoor.’ Op het terrein leven reeën, bosuilen en groene spechten.
Voor de voormalige hoofdingang geeft Lenze een hand. ‘Bedankt, en tot ziens.’ Achter hem steken de vijf pijpen van de verwarmingsketels de lucht in. In oktober komt er weer rook uit. ‘Ik denk’, zei Lenze eerder, ‘dat als je hier over anderhalf jaar terugkomt, het dan helemaal bruist.’