Bij herwilderen denken we in eerste instantie misschien aan rivieren die weer buiten hun oevers mogen treden, aan inheemse boomsoorten die in de ravage van productiebossen worden geplant of aan de konikpaarden die we door het treinraam in de verte zien. Maar als het zo is dat de mens onderdeel is van de natuur, waar blijft dan de herwildering van de mens?

Ik kijk op internet naar een paar mensen die in volle ernst een beverdam bouwen in de Schotse Hooglanden. Ik had een van hen kunnen zijn: ze zijn zo rond de dertig, goedgemutst, stads maar het liefst toch buiten. Het beeld van een buitensportwinkel die zijn naam dankt aan het dambouwende beest dringt zich op. Ze dragen camera’s, drones en selfie-sticks voor de filmpjes waarmee ze de impact van hun projecten tonen aan hun community. Ik hoor bij deze gemeenschap; ook ik heb weleens wat geld overgemaakt om een rivier buiten z’n oevers te laten treden.
Ze zijn bezig een onderlaag van stenen in een riviertje aan te leggen – net zoals bevers dat doen, vertelt een van hen. Ooit was het daar een wilde boel, maar door de productiebossen doofde een groot deel van het leven uit. Een monocultuur van sitkasparren is zo ondoordringbaar dat er haast niks kan leven. En als het stevig regent, stroomt er zoveel zuur van de naalden de rivier in dat sommige weekdieren en vliegen het voor gezien houden.

Op de stenen komt een blokkade van takken. De dikkere stammen hebben ze zelf naar het gebied moeten slepen, de rest was er al. Vakkundig verweven ze jonge, nog flexibele takken in het bouwwerk. Net echt. Nu hopen dat een stel bevers in de omgeving dat ook zo ziet.

Dit is hoe de meeste mensen herwildering zullen kennen. Een vrolijke, handen-uit-de-mouwen-variant op natuurconservatie. Met het eco-adagium think global, act local in het achterhoofd probeert een groep mensen een natuurlijk ecosysteem op zo’n manier te beïnvloeden dat het weer een autonome dynamiek krijgt. En dan, als de mensen eenmaal zien dat het goed is, moeten ze ook het liefst zo snel mogelijk weer weg. Dat is in ieder geval de dominante opvatting in het Europese herwilderingsbeleid van de ngo Rewilding Europe, die zijn oorsprong heeft in Nederland.
Toch is er ook in ons land steeds meer aandacht voor de rol van de mens. Kan het ambitieuze plan van Rewilding Europe om in 2030 dertig procent van het Europese landoppervlak te herwilderen ooit slagen als de mens hetzelfde blijft? Een probleem is de betrokkenheid van gemeenschappen – of het gebrek daaraan – bij dit soort projecten. De ingrepen van een herwilderingsproject kunnen behoorlijk grondig zijn. Het is de vraag of het genoeg is om mensen uit te leggen wat de voordelen van ‘natuur’ zijn, als ze daar vervolgens alleen naar mogen kijken.
En als de dam straks hersteld is, het water periodiek de weilanden overstroomt, het rijke rivierleven opbloeit, komt er dan vervolgens niet gewoon weer iemand langs die in dit stuk land een mooie economische kans ziet?

Zijn mens en natuur een slechte mix?

Het beeld van de mens binnen de natuurbescherming is vaak niet erg rooskleurig. Dat is niet verwonderlijk: speel de film van de aarde vanaf zo ongeveer de industriële revolutie af en je zult net zo misantropisch worden. Overal waar wij kwamen, werden bergen uitgehouwen tot enorme, nutteloze trappen en eindigden eeuwenoude bossen als bijzettafeltjes. Wie die film kijkt, begrijpt hoe het idee heeft kunnen postvatten dat het beste wat je voor de natuur kunt doen het buitensluiten van de mens is.
Een anekdote van de Amerikaanse botanist Robin Wall Kimmerer illustreert dit punt het best. In het boek Een vlecht van heilig gras vertelt ze hoe ze op een ochtend haar studenten een kleine vragenlijst liet invullen. Bij een van de vragen moesten ze aangeven hoeveel ze dachten te begrijpen over de negatieve interacties tussen mens en omgeving. ‘Bijna alle tweehonderd studenten zeiden vol overtuiging dat mens en natuur een slechte mix zijn.’ Daarna vroeg ze opnieuw aan studenten om hun eigen kennis te schatten, maar dan over positieve interacties tussen mens en natuur. Het meest gegeven antwoord was simpelweg ‘geen’.

WAT HEEFT HET VOOR ZIN OM DE NATUUR TE HERSTELLEN ALS DE MENS HETZELFDE BLIJFT?

‘Hoe kan het’, vraagt Kimmerer zich af, ‘dat ze na twintig jaar onderwijs geen enkele heilzame relatie tussen mens en omgeving kunnen bedenken?’ Het is een wat retorische vraag, want Kimmerer – die behoort tot de inheemse Potawatomi-natie – kent als geen ander de geschiedenis. De kolonisatie van Amerika betekende ook de dominantie van een bepaald soort denken, een waarin mensen oppermachtig zijn en de natuur ‘in productie’ gebracht moet worden. Dit denken zet de mens recht tegenover de natuur – eerst als veroveraar, later als plaag.

Als de herwilderingsbeweging niet oppast, reproduceert het dus zonder het zelf goed en wel te beseffen een oud, koloniaal beeld van de relatie tussen mens en natuur. Bedenk dat om de beroemde Amerikaanse wildparken te creëren inheemse Amerikaanse volkeren van hun land zijn verdreven. Ook als je vanwege een warm hart voor de natuur kritisch bent op de rol van de mens, kun je grote schade berokkenen. Liever neem ik Kimmerers anekdote ter harte en vraag ik me af of we de verbeelding weer wat kunnen aanwakkeren. Kunnen we de mens voorstellen als een wezen dat niet verdreven hoeft te worden om de natuur te redden?

‘Primitief overleven’

In een recent artikel in de NRC vertelt journalist Merel Deelder over hoe ze haar schaamte moest overwinnen om mee te doen aan een cursus ‘primitief overleven’, waarin ze een aantal dagen zonder dagelijkse gemakken in het bos verbleef. Hoewel ze vaak leest en schrijft over jager-verzamelaars, wil ze niet geassocieerd worden met ‘mensen die hier hun hobby van maken’. Toch is ze naar de cursus gegaan, om de natuur ‘eens echt mee te maken’.
Het was een boek van ecoloog en filosoof Matthijs Schouten dat haar uit de stadse sluimer schudde. Van hem leerde ze dat haar diepgewortelde houding ten opzichte van de natuur haar in de weg zit. ‘Ik schrijf er altijd vanuit een rationele blik over. En zelfs in mijn vrije tijd gedraag ik me er volgens de afstandelijke norm: als een sportend, telefonerend, weldenkend mens.’
Velen zullen hierin hun eigen opvoeding herkennen: een weldenkend mens heeft geleerd dat een relatie met een boom weinig te betekenen heeft – daar hoeft hij of zij geen bestaand exemplaar voor te raadplegen. Gezond verstand zegt dat alleen mensen betekenis kunnen geven en vraagt van al het andere of het decor wil spelen.
Maar in het bos, zo lijkt Deelder te suggereren, verdampt die zogenaamde weldenkendheid. Als ze eenmaal met haar blote voeten de bosgrond voelt, merkt hoeveel informatie die haar verschaft, hoe gespitst ze is op elk geluid, hoe al haar zintuigen tot de orde worden geroepen door de omgeving, weet ze dat ze thuis is: ‘Dit is waar ik voor ben gemaakt.’
Wie herkent dit niet? Een moment waarop al je zintuigen in de overdrive gaan en zich gulzig op de omgeving storten. Soms kost het maar een uur buiten de drukte van alledag voordat de natuur de ondankbare rol als achtergrond weigert en weer actief meedoet in jouw ervaring. In plaats van ‘de natuur’ zie je opeens weer deze eik en deze merel. Het is een krachtige ervaring die ik iedereen gun, maar ik zou tegelijkertijd hopen dat de kracht ervan niet beperkt zou blijven tot een cursus. Het feit dat je je het meest levend voelt op een plek die zo min mogelijk met die van je dagelijkse plek overeenkomt, stemt ook treurig. De meesten gaan immers na de cursus ‘gewoon’ weer naar huis.

Het alledaagse wilde leven

‘Is het daarmee echt een transformatieve ervaring?’ vraagt filosoof Linde de Vroey zich af als ik haar hierover spreek. ‘Of is het meer een soort escapisme?’ De Vroey doet momenteel onderzoek naar Europese herwilderingsprojecten, met name in Schotland. Ze is vooral benieuwd naar de culturele implicaties van deze projecten: wat leren we ervan? Wie worden we ervan, als cultuur?
Het jammere van cursussen zoals hierboven beschreven (De Vroey noemt ze projecten van ‘zelf-herwildering’) is dat die nauwelijks tot duurzame culturele verandering leiden, nog afgezien van het feit dat dit soort cursussen vaak op een vreemde manier a-historisch zijn en zich in het slechtste geval niet eens oriënteren op lokale tradities en gebruiken. Misschien deels daardoor lijden ze onder een gebrek aan relevantie. Als er geen vertaling mogelijk is naar het leven van alledag, wat kunnen we er dan daadwerkelijk van leren?

Zoiets moeten Koen Arts en Gina Maffey ook gedacht hebben toen zij begonnen aan hun ‘Wild jaar’-experiment. Arts en Maffey zijn beiden verbonden aan de Universiteit Wageningen. In een recent artikel getiteld Menselijke rewilding merken ze op dat ze in de loop van de tijd zijn vergroeid tot ‘digitale natuurbeschermers’, in de weer met verzamelingen datapunten, maar losgezongen van de natuur waar het hen allemaal om te doen is. Hoe doorbreek je dat, als je ook gewoon wordt betaald om op kantoor met excelsheets bezig te zijn? Het ‘wilde jaar’ is hun poging.
Arts en Maffey hanteren een praktische aanpak. Niet onder de indruk van de opmerking dat in een land als Nederland überhaupt geen wildernis meer bestaat, vragen ze zich af hoe ze desondanks wildheid kunnen vinden. Ze bedenken een compromis: een jaar lang minstens de helft van de tijd buiten slapen, maar wel in een opvouwbare tipi en met een draagbaar kacheltje.

WAAROM STELLEN WE INTELLECTUEEL VOLWASSEN WORDEN GELIJK AAN HET DEMPEN VAN ONZE ZINTUIGEN?

‘Ineens was het lichaam daar’, schrijven ze. ‘Het sprak mee in de natuurbeleving en wilde iets.’ Dat is een mooi beeld: het pratende lichaam. Het lichaam dat zich op een achturige werkdag over het algemeen koest houdt, behalve als het begint te zeuren over pijntjes in de rug van het vele zitten, begint weer voluit te kletsen. Het wil dingen. Hun lichamen willen vuur en warmte en beschutting. Die willen van alles eten, maar krijgen alleen wat er te plukken valt. Ze komen in een meditatieve trance wanneer ze dag in dag uit worden gevraagd om hout te splitten.

Lang niet alles, maar sommige dingen lieten zich terugvertalen naar hun ‘normale leven’. Zo probeerden ze hun onderwijs wilder te maken. De twee ontwikkelden een vak genaamd Antropologie van elementaire natuurvaardigheid, waarin ze probeerden om ‘wildheid’ niet alleen tot onderwerp te maken, maar ook in vorm terug te laten keren. Een maand lang bogen studenten zich over ‘elementaire natuurvaardigheden’ als vuurmaken, spoorzoeken en natuurlijke navigatie; ondertussen lazen ze wetenschappelijke teksten. Studenten gaven achteraf aan dat het geleerde veel beter bleef hangen en dat ze de stof op een ‘dieper’ niveau begrepen. In het basisonderwijs is dit bekende kost. Waarom stellen we intellectueel volwassen worden gelijk aan het dempen van onze zintuigen?

Nostalgie

Het ‘Wild jaar’ van Arts en Maffey doet me denken aan iets dat De Vroey me vertelde over nostalgie. Dit gevoel wordt vaak bespot. Nostalgici zouden weigeren de realiteit onder ogen te zien en zich verliezen in fantasieen over een verleden dat nooit heeft bestaan. ‘Nostalgisch’ lijkt vooral een verwijt te zijn geworden waarmee iedereen die niet geconfronteerd wil worden met kritische vragen over de toekomst van zich af kan bijten. Minder energiegebruik? ‘En dan ook terug naar de grot, zeker!’ Kleinschaliger boeren? ‘Veel succes met je ezeltje!’ Herwildering?

‘Ga toch Thoreautje spelen!’ Nostalgie kan ook een krachtig transformatief effect hebben, zegt De Vroey, juist gericht op de toekomst. Nostalgie is ook politiek verzet tegen vergetelheid.
Nostalgie is ouder dan onze moderne tijd, al klopt het dat het gevoel sindsdien lijkt te zijn geexplodeerd. Maar is dat verwonderlijk als we bedenken dat het gevoel wijst op dingen waarvan we afgesneden zijn? De plekken en de mensen waar we van hielden, maar ook: de dieren en de planten waarvan steeds meer zelfs niet via soortgenoten doorleven. Misschien wil de menselijke herwilderaar niet per se ‘terug naar de natuur.’ Misschien heeft hij een thuiskomst voor ogen. Een groter, rijker, wilder thuis.