Vissen zwemmen in het water. Bij de dijk, keren ze om. Ze moeten wel, want bij die harde grens is geen water meer. Noorderbreedte verkent de versterkte Afsluitdijk vanuit het perspecief van de vis.

Op 28 mei 1932 werd de sluiting van de Afsluitdijk gevierd. Een historische gebeurtenis voor waterbouwland Nederland. Door vissenogen bekeken was het moment minder feestelijk. Het betekende de voltooiing van een 32 kilometer lange, vrijwel onneembare barrière. Voor de geleidelijke overgang van zout naar zoet in de Zuiderzee kwam de harde grens tussen de zoute Waddenzee en het zoete IJsselmeer in de plaats. Met name voor vissoorten die een deel van hun leven in zout en een deel in zoet water doorbrengen (diadrome soorten) is deze barrière problematisch. Maar de kansen voor soorten als paling, zalm en fint kunnen keren. Bij de versterking van de Afsluitdijk willen beleidmakers, beheerders en andere betrokkenen op onconventionele wijze de passeerbaarheid verbeteren door de aanleg van de vismigratierivier.

Wat vindt de vis ervan?

Er is bijna 850 miljoen euro begroot voor de versterking van de Afsluitdijk die tussen 2018 en 2022 plaats zal vinden. Naast de realisatie van een over de volledige lengte vernieuwde, overslagbestendige dijk behelst het project diverse bouwprojecten waaronder: de versterking van de spuisluiscomplexen bij Den Oever en Kornwerderzand, de bouw van nieuwe keersluizen voor de schutsluizen in Den Oever en Kornwerderzand en de bouw van pompen in of bij het spuicomplex bij Den Oever. Bij de versterking liggen er kansen om de dijk visvriendelijker te maken. De vissen waarvoor verbeterde passeerbaarheid nodig is, zijn voornamelijk diadrome soorten die zowel in zoet als zout water leven. Doelsoorten zijn: steur, elft, fint, paling, driedoornige stekelbaars, rivierprik, spiering, zeeprik, zalm, zeeforel, houting en bot. De meeste zijn anadroom: ze paaien in het zoete water, om later weer naar zee te trekken. Alleen de paling is een zuiver katadrome soort, en paait juist in zee.

Om de dieren te helpen krijgt bij de versterking van de Afsluitdijk allereerst het reeds langer gangbare aangepaste spuibeheer een vervolg. Door meer en langer te spuien en de stroomsnelheid tijdens het spuien te beperken, kunnen meer trekvissoorten het zoete water bereiken. Verder worden de schutsluizen ook vaker bij afgaand tij korte tijd geopend, om ook de visintrek met de stroom mee te verbeteren. Dit kan met name de zwakkere zwemmers, zoals de driedoornige stekelbaars, spiering, juveniele paling en botlarven helpen, omdat deze op de getijstroom moeten meeliften. Maar aangepast spui- en sluisbeheer is niet genoeg, zo concluderen wetenschappers. Voor de sterkere zwemmers onder de trekvissen, zoals de zalm en zeeforel, krijgt de passeerbaarheid van de sluizen en spuicomplexen een krappe voldoende. Uit zenderonderzoek aan de zeeforel bij Kornwerderzand is gebleken dat ongeveer de helft van de vissen in de buitendijkse spuikom het spuicomplex passeert. Het merendeel van die dieren was vervolgens in staat om de IJssel op te trekken naar de Beneden Rijn om te gaan paaien. De zalm moet, gezien zijn indrukwekkende sprintcapaciteit, ook in staat zijn om in redelijke aantallen door sluizen en spuicomplexen te trekken. Zeeprikken en rivierprikken hebben een zuigbek en kunnen tijdens sterke stroming rusten door zich op de bodem vast te zetten. Zo sparen ze energie en kunnen, hoewel dit niet uitgebreid is onderzocht, mogelijk nog redelijk vaak door sluis of spuicomplex trekken.

Voor de zwakke zwemmers is het een ander verhaal. Daarvoor krijgt ook het aangepaste sluis- en spuibeheer een dikke onvoldoende. In het voorjaar verzamelen zich honderdduizenden tot tientallen miljoenen spieringen, stekelbaarsjes en botlarven voor de sluizen. Uit onderzoek blijkt dat hiervan slechts een klein deel de spuisluiscomplexen weet te passeren. Het aangepaste sluisbeheer zal dit ook niet kunnen oplossen gezien het relatief korte ‘window of opportunity’. Glasaal, juveniele paling, kan mogelijk het IJsselmeer wat beter in komen maar ook bij deze visjes lopen de aantallen individuen die in de buitendijkse spuikom wachten en/of zoeken eerst sterk op. Dit grote aanbod aan stuurloze kleine vissen kan leiden tot aanzienlijke sterfte; ze worden opgegeten door roofvis of visetende vogels.

De vismigratierivier, waarvan de realisatie inmiddels zo goed als zeker is, moet de situatie voor zowel de sterke als de zwakke broeders verder gaan verbeteren. De ‘rivier’ is gepland ten westen van het spuisluiscomplex van Kornwerderzand. Hij bestaat uit een monding aan de Waddenzeezijde, een doorgang door de Afsluitdijk, en een binnendijks deel met kribben van houten palen dat een kilometers lange rivier nabootst. Bij elk van de onderdelen van het ontwerp is getracht zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen van de migrerende vissoorten. Hieronder volgt het wensenlijstje van de vissen, en de daarop gebaseerde onderdelen van het ontwerp:

Wens 1: wijs me de weg
Een diadrome vis vertrouwt tijdens de migratie op zijn reukvermogen. Hij vindt zijn weg dankzij stoffen in het zoete water die karakteristiek zijn voor zijn paai- of opgroeigebied. Van ondermeer de zalm en de paling is bekend dat ze op de geur van soortgenoten afgaan. De vismigratierivier is zo uitgedacht dat aan de Waddenzeezijde via meerdere openingen een lokstroom ontstaat. Omdat deze stroom ruim voor en na het spuien via het spuicomplex op gang komt, zullen hopelijk de meeste vissen deze route kiezen.

Wens 2: geef me niet te veel stroom tegen
Dit verzoek komt uiteraard van de zwakke zwemmers. In het middeldeel van de rivier wordt hiervoor maatwerk geleverd. Er komen een hoofd- en een nevenstroom waarbij in de laatste schotten zijn geplaatst die de stroming daar sterk afremmen. Zalm en zeeforel kunnen de ‘fast lane’ gebruiken maar de anderen hebben dus een beter alternatief. Voor alle vissoorten is er zo een route van Waddenzee naar IJsselmeer.

Wens 3: laat me er altijd door
Dit is wat veel gevraagd, want in de vismigratierivier beweegt het water op het ritme van het getij. Toch is er in vergelijking met de sluizen en spuicomplexen veel langer de mogelijkheid om te passeren, omdat de rivier nooit afgesloten is, tenzij dat nodig is vanwege het zoetwaterbeheer of de waterveiligheid.

Wens 4: laat me wennen
Van de zalm is bekend dat hij in staat is om zich snel aan te passen aan een verandering in zoutgehalte. Voor de kleine en de jonge vissen zoals de botlarven is het echter aannemelijk dat de abrupte overgang van zout Waddenzeewater naar zoet IJsselmeerwater een probleem vormt. Deze vissoorten moeten enige tijd acclimatiseren. Zij hebben namelijk een relatief groot huidoppervlak en daarnaast zijn de nier- en andere orgaanfuncties die bij de regulatie van het zoutgehalte in het lichaam betrokken zijn, nog niet volledig ontwikkeld. Het lange binnendijkse deel van de vismigratierivier met de kribben biedt de gewenste geleidelijke overgang van zout naar zoet.
Het aangepaste spui- en sluisbeheer en de aanleg van de vismigratierivier zullen niet alle historisch aanwezige soorten terugbrengen. Het IJsselmeer is en blijft volledig zoet en dat alleen al maakt bijvoorbeeld de terugkeer van de Zuiderzeeharing en de ansjovis onmogelijk. Maar een goede passeerbaarheid van de Afsluitdijk biedt wel kansen voor de bovengenoemde soorten. Wetenschappers durven nog geen exacte schatting te maken van het aantal individuen per vissoort dat door de vismigratierivier zal trekken. De verwachting is wel dat veel soorten van de rivier zullen profiteren en dat dit mogelijk ook effect zal hebben op de populaties in het IJsselmeergebied. Intensieve monitoring, in samenhang met de waarneming bij de spuicomplexen en sluizen, is daarom van groot belang. Idealiter wordt ook nauw aangesloten op de monitoring van vistrappen en vispassages die meer stroomopwaarts in het IJsselmeergebied zijn aangelegd.

De vismigratierivier is wereldwijd uniek. Op deze wijze en schaal is nog nooit een vispassage bedacht. De ontwikkeling ervan, maar ook de verkregen kennis over de effectiviteit ervan kunnen uitgroeien tot een exportproduct naar andere landen.

Lees ook: Doorgaand visverkeer