Wim Boetze en Peter de Kan rijden door Noord-Nederland, op zoek naar bijzondere plekken. Over winst en verlies in het veenkoloniale landschap

Het landschap van de Drents-Groningse Veenkoloniën staat niet hoog genoteerd in de koersen van meest gewaardeerde landschappen. Beneden Zwolle valt het begrip ‘kolonie’ sowieso samen met alles wat met armoe en detentie te maken heeft. ‘En dan ook nog een kolonie in het veen’, hoor je de cynicus zeggen.

We hadden deze zomer even geen geld voor een verre reis, wat kansen bood om de eigen provincie beter te leren kennen. Dus fietsten we de Veenkoloniën in. Op zoek naar het tegendeel van een vooroordeel!

Vanuit de stad Groningen gezien is Hoogezand-Sappemeer de poort naar 130 duizend hectare veenkoloniaal landschap. Goed voor dagenlang fietsen door beeldrijke kanaaldorpen, uitgestrekt akkerland en jonge bossen en parken. Vooral deze laatste trokken onze aandacht. Bestond er jarenlang het beeld van arme veenkoloniale grond, schraal en stuifgevoelig, als grond voor bos- en natuurontwikkeling doen deze zogenaamde dalgronden het prima. Dalgrond is een door de mens uitgevonden grondsoort. Werklui hebben bij elke hoogveenafgraving voor de turfwinning (1600-1900) de blootgelegde zandondergrond doorgespit met de in depot gezette, onverhandelbare bovenste veenlaag (de bolsterlaag). Zo ontstond een nieuwe zandige bodem waar je nog redelijk op kunt boeren. De bolster zorgde voor het minimale aan organische stof. De kanalen, gebruikt voor de afvoer van turf, zorgden voor een regelbare waterhuishouding van de akkers. Dit vormde de basis voor een beperkt aantal landbouwteelten (fabrieksaardappelen, suikerbieten, tarwe en mais) en voor het vooroordeel van een oppervlakkige landschapsbeleving.

Van de vele jonge bossen op dalgrond bezochten we het Borgerswold bij Veendam en het natuurpark Tussen de Venen bij Muntendam.

Borgerswold

Borgerswold is als stads- en regiobos aangelegd tussen 1971 en 1975 en heeft een oppervlakte van 450 hectare. Het bosontwerp is parkachtig van opzet, met veel heuvels en waterpartijen. Het hele complex is een representant van de ‘elementen van formaat’, zoals die in de jaren zeventig met overheidsgeld bij groeisteden werden aangelegd.

De groenelementen (lanen, boomweides, bosvakken) staan deels in het maaiveld, deels op opgeworpen grond. In beide situaties heeft het groen zich flink ontwikkeld en zijn de beelden zo sterk dat je je op de Veluwe of in het merengebied van Oost-Duitsland waant. Het bodemgebruik van dalgrond voor bosaanleg luistert minder nauw dan dat voor landbouw. Bos groeit goed op de lemige zandlaag van dalgrond, terwijl landbouwgewassen het moeten hebben van de schaarse voeding in de dunne laag teelaarde.

Tussen de Venen

Het natuurpark Tussen de Venen, grenzend aan de heemtuin in Muntendam, is aangelegd in 2005 en heeft een oppervlakte van vijftig hectare. Van dertig hectare is de dunne laag teelgrond afgeschaafd en verspreid over de overige twintig. Zo kreeg het natuurpark een voedselarm schraal landschap en een voedselrijk boslandschap. Het bos – en de bijbehorende ruigte – groeit als kool.

Het schrale deel is van een grote schoonheid. In het open landschap ligt een patroon van meertjes. De vrijgekomen zandbodem laat de landschapsgroei van vóór de veenvorming zien: op de slikkige leemoevers van de plassen groeien uitbundig zeldzame soorten als zonnedauw en moeraswolfsklauw. Op de hogere gronden is de eerste jonge heide te vinden, en daar dwars doorheen een woud van kiemplanten van de zachte berk. Hier staat de boswachter voor de keuze de openheid te behouden door schapenbegrazing van de kiemplanten of de openheid prijs geven en begrazing achterwege laten.

‘GroenLinks wil meer bos in Groningen’, kopte het Dagblad van het Noorden in oktober. Uitgerekend op het moment dat wij van plan waren de voorspoedige ontwikkeling van de jonge veenkoloniale bossen te bestuderen, meldde de krant dat de groene partij zich zorgen maakte over de snelle afname van het bosareaal in Groningen, vooral in het veenkoloniale oostelijke deel. Het zou gaan om een spectaculair oppervlakteverlies van 1.500 hectare in de afgelopen vier jaar. En dat, terwijl wij juist op pad gingen om de 3.000 hectare nieuw bos te vieren die in de afgelopen veertig jaar, met dank aan de grootschalige landinrichtingen, is aangelegd en waarvan een groot deel in de veenkoloniën ligt.

Wat nu? Vanwaar deze tegenstelling? Wie kijkt vanuit welke kennis?

Met de ‘Regeling bijdragen aanleg snelgroeiend bos 1988’ wilde de overheid vorige eeuw boeren stimuleren het overschot aan akkerbouwgronden in te planten met snelgroeiende boomsoorten (populier en naaldhout). Een braaklegregeling dus, houtbraak. Nevendoel was de binnenlandse houtteelt uit te breiden.

Een aantal Oost-Groningse boeren heeft indertijd van de regeling gebruik gemaakt, voor het merendeel met de bedoeling de houtakkers op termijn te oogsten en de grond weer te gebruiken voor landbouw. De eerder genoemde 1.500 hectare was dus een tijdelijke aanplant van een langzaam groeiend soort landbouwgewas, meestal met brandnetel als onderbegroeiing. Echt bos, permanent bos met een rijke diversiteit aan boom- en diersoorten, kun je zo’n populierenakker niet noemen. Met de houtoogst is hier dan ook geen bos verloren gegaan. Het heette niet voor niets ‘tijdelijk bos’.

Het is zuur dat de GroenLinks-actie het succes van de bebossingsprogramma’s van de landinrichtingen aan de aandacht ontrekt. Het tegendeel van wat de partij beweert, is namelijk het geval. Nergens in het landelijk gebied in Nederland is in de afgelopen decennia zoveel bos geplant als in de provincie Groningen. We hebben het dan over echt bos met rijke soortenmengingen aan bomen, veel natuur en schoon gebiedseigen regen- en kwelwater. Bovendien heeft Groningen met enkele duizenden hectaren een groot aandeel geleverd aan de  landsdekkende Ecologische Hoofdstructuur. Hierin zullen zich nog eens honderden hectaren spontaan bos ontwikkelen.

Tot slot. Om de verwarring in het wereldje van de boskenners nog te vergroten: Groninger Landschap meldde op zijn site dat het goed gaat met het bos in Groningen. De landschapsbeheerder vormt productiebossen met naaldhout om tot soortenrijke natuurbossen. Dat dit niet altijd meezit blijkt uit de volgende mededeling: ‘Deze overgang (van productie- naar natuurbos) is er een van vele jaren. Maar de komst van bijvoorbeeld de boomkever en de boommarter zijn tekenen dat het Groninger bos op de goede weg is.’ Het is te hopen dat de boomkever gauw verdreven zal worden door de boomklever.