2120, we zijn een eeuw verder. Dierecoloog Jeroen Onrust en plantenecoloog Henk Jansen kijken tevreden om zich heen: het krioelt in Fryslân van het leven.

 Veenweidegebied is van ‘klimaatprobleem’ gepromoveerd tot ‘klimaatoplossing’
Waar ooit maïs groeide staat nu bos om de uitgeputte bodem te verbeteren
Bodem en organismen daarin zijn weer tot leven gebracht in dit meer natuurlijke landschap

In het zeekleilandschap aan de Waddenzee, waar deze toekomstwandeling ons brengt, is een brede zone ingericht als brak getijdengebied. Tussen land en zee ligt een brede maar niet heel hoge dijk. Regelmatig komt het zoute water over de dijk en blijft voedselrijk slib achter in de getijdenzone. Dit brakke gebied doet niet alleen dienst als natuurlijke kustverdediging, het is ook uitgegroeid tot een zilt landbouwgebied. De bodem en alle organismen daarin zijn weer tot leven gekomen en helpen de voedselproductie. We lopen door een weerbaar landschap dat opgewassen is tegen de extremen van het veranderde klimaat.

Het is een gevarieerd landschap met verschillende zoet/zout-gradiënten en daardoor een interessante flora en fauna. Een groepje flamingo’s slobbert kreeftjes en andere kleine waterdiertjes naar binnen. Even verderop duikt een visarend in het water en komt er met een enorme vis in z’n klauwen weer uit. Maar ook de ‘akkers’ tonen een divers beeld. In de terreinen waar het zeewater in- en uit- mag stromen, staan velden met halofyten zoals zeekraal en zulte. In de drogere gebieden die het oprukkende zoute water wel heeft verzilt, groeien ‘zoete’ gewassen die aanpassingsmechanismen hebben om onder zilte omstandigheden te kunnen leven. We spotten heen, een soort die een breed leefmilieu kent van zout naar zoet, en een plant die een belangrijke bron van zetmeel is.
In dit zoute gebied vinden we amper regenwormen, maar dat is niet erg want andere strooiselafbrekers zoals kwelderspringers nemen hun rol over. Deze kleine vlokreeftjes gedragen zich net als wormen door
’s nachts naar het oppervlakte te komen om daar op zoek te gaan naar organisch materiaal om op te eten. Overdag graven ze zich in. Al die beweging komt de bodemstructuur ten goede. Door het hoge kalkgehalte van deze bodem is de omzettingssnelheid hoger, waardoor voedingsstoffen sneller beschikbaar komen voor de gewassen die boeren hier aan de kust verbouwen.
Door dit rijke zeekleilandschap wandelen we geleidelijk het binnenland in. Steeds verder van de opgehoogde kust naar beneden, het zompige veengebied in. Daar moeten onze laarzen aan. In dit natte, weidse landschap genieten we van de kakofonie aan weidevogelgeluiden. Wat ons vooral opvalt, zijn de keffende, schelle alarmroepjes van de steltkluten die hun kroost fanatiek beschermen. Op de laagst gelegen plekken passeren we velden met lisdodde, zo typerend voor deze streek. Friese bouwbedrijven onderscheiden zich met isolatiemateriaal uit dit veengebied. Boeren varen daar wel bij en om de grote lisdodde-cultuur heen is een biodivers landschap gegroeid. De waterbuffels die we zien plonzen, spelen daarin een belangrijke rol. Hier hebben veel boeren een gemengd bedrijf: ze houden dieren en telen gewassen. Zo is een mengvorm van dierlijke en plantaardige productie ontstaan waarbij de melk uit dit moerassige gebied als ‘palustrella’ (mozzarella van het moeras) wordt verkocht – een echte Friese specialiteit.


Dit landschap is rijk aan sloten maar we passeren ook bassins die een karakteristieke paarse kleur tentoonspreiden. Daar groeit een ander gewas dat interessant is voor kringlooplandbouw: grote kroosvaren (Azolla filiculoides). Dit enorm snel groeiende waterplantje legt dankzij een blauwalg in zijn bladeren stikstof uit de lucht vast. En het is een eiwitbron voor het (melk)vee, in de plaats van geïmporteerde soja.
Hoe verder we het Lage Midden van Fryslân binnenlopen, hoe opener en natter het landschap wordt. Vroeger werd het van het Drents-Friese keileemplateau afstromende diepe grondwater steeds weggepompt en uiteindelijk via diverse gemalen in de Waddenzee uitgeslagen. Dit kwelwater, dat van uitstekende kwaliteit is, vormt nu weer de motor voor nieuwe veenontwikkeling. Zelfs de regenwormen zijn terug – vooral aan de randen want ze kunnen natuurlijk niet leven in gebieden die continu onder water staan. We weten inmiddels veel meer over de afbraak van veengebieden, welke bacteriën daarin een rol spelen en hoe zulke processen de atmosfeer kunnen verzieken. Daarmee is dit Friese veenweidegebied gepromoveerd van een ‘klimaatprobleem’ tot een ‘klimaatoplossing’.
We zetten koers naar de bosrijke zandgronden. Door het warmere klimaat komen we ook hier nieuwe gewassen tegen. In Twijzel passeren we de noordelijkste wijngaard van Nederland, waar een prima witte wijn wordt gemaakt van zes druivenrassen. We zien onderweg niet alleen een grote diversiteit aan landbouwgewassen, maar ook veel verschillende landbouwhuisdieren. Boeren gebruiken naast paarden ook weer oude, robuustere runderrassen en zetten varkens in bij de grondbewerking en om de groei van onkruid te onderdrukken. De krulstaarten doen het beter dan de machines die door hun gewicht de bodem verdichten.
We lopen verder langs een perceel dat je eerder zou bestempelen als natuur dan als landbouw, maar dat onderscheid is blijkbaar iets van vroeger. Er staan verschillende soorten bomen, een onderlaag van struiken en daaronder kruiden. Een groot deel van de plantensoorten in dit voedselbos levert productie, denk aan kersen, hazelnoten, aalbessen en aardperen. Verder staan er ook soorten die veel bestuivende insecten of plaagbestrijdende vogels aantrekken. Hier is een uitgekiend ecosysteem gecreëerd dat op deze zandgrond tot een veel meer soortenrijke bodem leidt. En meer nog: dit bos maakt het landschap weerbaarder tegen lange droge periodes. Het verhoogde gehalte aan organische stof in het bos heeft een bufferende werking; het houdt water vast in droge tijden en slaat dat op in natte periodes. Dat is mooi want de opbouw van organische stof van nature verloopt langzaam in dit van nature voedselarme landschap op de uitlopers van het Drents-Friese keileemplateau.
In de beekdalen van de Tjonger, Linde en Boorne komt door het nieuwe waterbeheer het kwelwater weer volop aan de oppervlakte. In de dalen komen daarom nu moerasbossen voor die op de flanken in drogere typen bos overgaan. Zo wordt water in de bovenloop langer vastgehouden, wat de beken ontlast bij neerslagpieken. Ook in het landbouwgebied vinden we veel meer bomen dan in 2020. Waar ooit maïs groeide staat nu bos om de uitgeputte bodems weer te verplegen.
Over honderd jaar kan Fryslân eruitzien zoals hiervoor geschetst. Wij liepen in gedachten door een gevarieerd en weerbaar landschap dat de extremen van het veranderde klimaat goed kan opvangen. Het waterbeheer is dan wel heel anders dan nu. Maar het land wordt nog steeds gebruikt en bewerkt door boeren. De gewassen die zij telen, zijn afgestemd op de kracht van de bodem. Daarmee krijgen natuurlijke processen weer meer ruimte. •

Vond je het boeiend om aan de hand van Henk Jansen en Jeroen Onrust door de toekomst te wandelen? Hier kun je meer van hen lezen. Bijvoorbeeld over hoe planten en dieren het natuurlijke evenwicht weer kunnen terugbrengen – mits ze daartoe de kans krijgen van de mens natuurlijk.
Deze verdiepende stukken zijn premium content en dus alleen voor onze leden beschikbaar. Klik hier om in te loggen. Nog geen lid? Ga snel naar ‘Doe mee‘ om een abonnement te nemen!